Opera & Operette

Veel platte seks in een voorstelling met weinig diepte:

Schrekers Die Gezeichneten bij De Nederlandse Opera

 

© Paul Korenhof, mei 2007

 

Schreker: Die Gezeichneten

John Wegner (Hertog Antoniotto Adorno), Scott Hendricks (Graaf Andrea Tamare), Wolfgang Schöne (Lodovico Nardi), Kristine Ciesinski (Carlotta), Gabriel Sadé (Alviano Salvago), Alasdair Elliott (Guidobald Usodimare), Roman Sdanik (Menaldo Negroni), André Morsch (Michelotto Cibo), Roger Smeets (Gonzalvo Fieschi), Patrick Schramm (Julian Pinelli), Henk Neven (Paolo Calvi), Janine Scheepers (Ginevra Scotti), Fredrika Birllembourg (Martuccia), Heinz Görig (Pietro) e.a.

Koor van De Nederlandse Opera - instudering: Winfried Maczewski

Koninklijk Concertgebouworkest - Dirigent: Ingo Metzmacher

Regie: Martin Kusej - Decor: Martin Zehetgruber - Kostuums: Heide Kastler

Voorstellingen: 18, 20, 23, 26, 30 mei, 3, 6, 9 juni - Het Muziektheater, Amsterdam.


Na het overweldigende succes van Sjostakovitsj' Lady Macbeth van Mtsensk tijdens het Holland Festival van vorig jaar werd reikhalzend uitgekeken wat regisseur Martin Kusej zou doen met Die Gezeichneten. Deze opera van Franz Schreker op een libretto van de componist zelf, is al evenzeer een product van de eerste decennia van de twintigste eeuw, met een thematiek die enerzijds geworteld is in het fin-de-siècle en het decadentisme, maar die ook elementen bevat uit het expressionisme en de periode van de Jugendstil. Centraal staat daarbij de tegenstelling tussen de idee van de volmaakte schoonheid en de realiteit van een minder volmaakte, zelfs lelijke en verdorven wereld. Bijna onvermijdelijk is dit verbonden met een erotische invalshoek waarin we een gelijksoortige oppositie terugvinden: die tussen enerzijds liefde en vervoerende sensualiteit en anderzijds moreel verval en seksuele aberraties.

Spanningsloze abstrahering

Aan erotiek had regisseur Martin Kusej evenmin boodschap als aan een schoonheidsideaal, terwijl het thema liefde hem hooguit interesseerde om de machteloosheid en de tragiek van de mismaakte Alviano Salvago te onderstrepen. Dat diens 'mismaaktheid' hier was omgezet in een esthetisch onaantrekkelijke oudere man, kwam bij het totale ontbreken van esthetiek ietwat paradoxaal over. De oppositie mooi-lelijk ontbrak in Kusej's eigentijdse enscenering immers evenzeer als de in het libretto aanwezige standsverschil met de tegenstelling tussen het morele verval van de renaissancistische adel (het 16de-eeuwse Genua) en een rudimentair aanwezig gevoel voor goed en kwaad bij enkele personages uit de burgerij.

De actualisering die wel werkte in Lady Macbeth van Mtsensk, een werk van een inhoudelijk veel realistischer signatuur, bleek hier de angel uit het stuk te halen. Daaraan droeg bij dat de personages ook visueel een eenheidsworst werden, waarbij het weinig uitmaakte dat sommigen in hun rol van 'autoriteit' af en toe een keurige zwarte jas droegen. In kreukelige shirts, shorts en ondergoed zag iedereen er daarna toch hetzelfde uit - en even onaantrekkelijk, waarmee iedere suggestie van schoonheid of sensualiteit bij voorbaat om zeep was geholpen.

Al met al verwerd erotiek tot platte seks in een drama waarin diepte en gelaagdheid waren verworden tot oppervlakkigheid. Als Alviano in de slotscène zijn medeminnaar toebijt "(...) omdat ik in diepten kijk waar jij geen idee van hebt - omdat ik een mens ben (...)", komt dat nu heel merkwaardig over in een enscenering waarin diepte ontbreekt en zelfs mensen afwezig lijken. De minder goed voorbereide toeschouwer raakte waarschijnlijk het spoor nog verder bijster doordat Kusej schijnbaar alles had gedaan om het verhaal onbegrijpelijk te maken. Niet alleen verplaatste hij het naar een periode waarin de feiten en de verhoudingen totaal anders lagen, maar ook vermeed hij de visualisering van talloze details die de toeschouwer het verloop van de handeling konden verduidelijken.

Spanningsloos dieptepunt van de voorstelling werd de grote scène tussen Alviano en de door hem aanbeden Carlotta in de tweede akte. Dat kwam niet alleen doordat Carlotta in deze voorstelling veranderd was van een schilderes in een fotografe (veel minder essentieel voor haar psychologie en echt een 'eigentijdse vondst' om je pet voor af te nemen...), maar ook doordat Kusej de scène visueel versnipperd had, waarbij een concrete duiding van de handeling achterwege bleef. Dit was weer zo'n regie van de ene intellectueel voor de andere intellectueel, volledig voorbijgaand aan de gewone toeschouwer - en zeker aan de theaterbezoekers die het werk nog niet kenden (en die moeten in dit geval het merendeel hebben uitgemaakt). Een lauw applausje bij het begin van de pauze en een niet veel uitbundiger slotapplaus spraken boekdelen.

Muziek als reddende engel

Wat de voorstelling visueel miste, werd echter glansrijk gecompenseerd door een sterke auditieve ervaring. Zet bij muziek uit Richard Strauss en tijdgenoten het KCO in de bak en er kan op zich al weinig mis gaan, maar het leek of het orkest er ook echt zin in had. En het leek of Ingo Metzmacher na zijn Mozart-debâcle wilde bewijzen dat hij als dirigent wel degelijk zijn mannetje staat. Dat de muziek van Schreker hem ligt, bewees hij al aan het begin van zijn carrière, toen hij in Brussel op korte termijn een productie van Der ferne Klang overnam. Samen met het KCO kwam hij tot een beeldende schildering van veel wat op het toneel ontbrak, vervat in een klankrijkdom die het weer eens bijzonder vreemd maakte dat deze muziek nog altijd geen grote bekendheid geniet. Toegegeven, Schreker miste de gave van Strauss en Korngold om met enige regelmaat een melodische frase te scheppen die 'blijft hangen', maar op het punt van klankrijkdom en harmonische dieptewerking doet hij weinig voor zijn bekende(re) tijdgenoten onder.

Een grote inzet kwam ook van de bijna dertig solisten in grotere en kleinere rollen, in het bijzonder van de Roemeense tenor Gabriel Sadé. Zijn zang was niet altijd fraai, niet qua klank en niet volgens de regels der zangkunst, maar juist de rol van de ongelukkige Alviano Salvago kon dat goed hebben. In betrokkenheid deed Kristine Ciesinski niet voor hem onder, maar in de benadering van Kusej werd niet helemaal duidelijk waarom een romantische estheticafanaat als Salvago zich zo sterk tot deze Carlotta aangetrokken voelde. Sterke vertolkingen kwamen daarnaast van Scott Hendricks als een gedreven Tamare en Wolfgang Schöne als een waardige burgervader, die overigens in het libretto naar het einde toe steeds kleurlozer wordt. De uitwerking van de karakters blijft trouwens een van de zwakke punten in Schrekers opera, die zich meer met de schildering van situaties en ideeën bezighoudt, en alle lof daarom voor de Amerikaanse mezzosopraan Fredrika Brillembourg, die op dit punt een opmerkelijke prestatie leverde in het rolletje van de huishoudster Martuccia.

Alviano Salvago (Gabriel Sadé) omringd door burgers van Genua die zojuist wakker zijn geschud uit een orgiastische roes (© A. T. Schaefer/DNO)

index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links