Puccini: La Bohème
Eleonora Buratto (Mimì), Olga Kulchynska (Musetta), Sergey Romanovsky (Rodolfo), Mattia Olivieri (Marcello), Thomas Oliemans (Schaunard), Gianluca Buratto (Colline), Morschi Franz (Parpignol), Matteo Peirone (Benoit, Alcindoro) e.a.
De Nationale Opera
Residentie Orkest
Dirigent: Andrea Battistoni
Regie: Benedict Andrews (Instudering: Astrid van den Akker)
Gezien: Amsterdam, 1 december 2017
Volgende voorstellingen: www.dno.nl
 |
Foto: www.marcoborggreve.com /DNO |
Het streven van DNO om nieuw publiek te trekken met bijzonder repertoire en visueel spectaculaire ensceneringen roept onderhand toch vraagtekens op. Juichende reacties van buitenlandse critici en de eigen muzikale avant-garde zijn heel leuk, maar met een handjevol merendeels professionele bezoekers vul je geen zalen. Daarvoor is een groter publiek en vooral een trouw publiek nodig, maar dat heeft een andere invalshoek. De echte operaliefhebbers lopen vooral warm voor een iets conventioneler repertoire, voor de muziek en voor de zangers, niet voor ensceneringen die soms nog maar weinig met het werk te maken hebben. Waartoe dat kan leiden, blijkt nu al uit het feit dat bij sommige voorstellingen plaatskaarten voor afbraakprijzen in de uitverkoop worden gedaan om een redelijke zaalbezetting te halen. Triest maar waar en ik kan alleen maar hopen dat mijn pessimisme ongegrond is.
Absurditeit ten top
La Bohème is natuurlijk een geheide publiekstrekker, maar Benedict Andrews en zijn team blijken zelfs Puccini's populairste opera van een deel van zijn kracht te kunnen beroven. Met het 'vie de bohème' en met 'bohémiens' heeft een naar onze tijd verplaatst toneelgebeuren bij voorbaat weinig te maken, tenzij we het woord 'bohémien' een andere invulling geven dan het altijd had, niet alleen bij Murger en Puccini, maar ook in het normale spraakgebruik. Wel blijft de regie redelijk trouw aan het geschetste verhaal, maar op een kille, zakelijke en onemotionele manier.
De invulling van de karakters en het spel van de personages is daarbij niet het grootste probleem, al kwamen die bij de reprise slordiger over dan bij de première in 2014. Meer verbazing wekte wederom het toneelbeeld dat het eerste en laatste bedrijf situeerde in een kale zaal die veel weg had van een afgedankt fabrieksatelier, het tweede bedrijf in iets wat het midden hield tussen een personeelskantine en de wachtruimte op een toeristenvliegveld, en het derde bedrijf in een grauwe open ruimte, waarin de herberg vervangen was door een soort ronddraaiende liftschacht. Was daarmee al iedere romantiek bij voorbaat onmogelijk, de manier waarop Andrews op de toneelbeelden inhaakte, dreef de absurditeit ten top. Een paar voorbeelden:
- Essentieel in het eerste bedrijf, dat zich afspeelt op kerstavond,
is een dermate ijzige koude, dat Rodolfo en Marcello dekens omgeslagen
hebben om zich een beetje warm te houden. Als Mimì het toneel
betreedt, doet zij dat echter in een simpel atelierschort met korte
mouwtjes en is er van koude niets meer te merken. In dezelfde kledij,
aangevuld met een mutsje en een dun vest dat zij alleen maar heeft omgeslagen,
viert zij in het tweede bedrijf kerstavond in een winters Quartier Latin.
 |
Tweede bedrijf - in het midden Sergey Romanovsky (Rodolfo) met Eleonora Buratto (Mimì) in een jurkje met korte mouwen, omringd door kinderen met winterjacks, ijsmutsen, warme shawls en handschoenen.
Foto: www.marcoborggreve.com /DNO |
- Essentieel is eveneens dat het in het eerste bedrijf al donker wordt, zodat Mimì wel hulp móet zoeken als in het duistere trappenhuis haar kaarsje uitwaait. Wat wij zien is echter een toneel dat aan alle kanten baadt in het licht en waarin kaarsjes niet alleen een anachronisme zijn, maar ook volstrekt overbodig, zelfs bij een totale stroomstoring. (De vreemd gedoseerde belichting van Jon Clark met lelijke slagschaduwen verdient trouwens geen schoonheidsprijs.)
- En als we het dan toch over dat trappenhuis hebben: essentieel in
het laatste bedrijf is dat Musetta datzelfde vertrek, waarvan een blind
paard nog kan zien dat het zich op de begane grond bevindt, binnenstormt
met de noodkreet dat Mimì de trap niet op kan komen. Volslagen
absurd! En dat vijf minuten later Colline op een trap naar een entresolletje
klimt om daar afscheid te nemen van de jas die hij naar de lommerd wil
brengen, slaat nergens op, te meer daar zijn woorden tot Schaunard erop
wijzen dat hier geen sprake is van 'afzondering zoeken'.
Toscanini
Om toch een beetje van Puccini's sfeer mee te krijgen, geldt ook
nu weer: niet te veel op de regie letten en vooral naar de muziek luisteren.
En die muziek mag gehoord worden! Om te beginnen vanwege de jonge Andrea
Battistoni die als een nieuwe Toscanini maar zonder diens precisie het
(inderdaad ooit door Toscanini geleide) Residentie Orkest van de eerste
tot de laatste maat zonder partituur dirigeert. Enkele oneffenheden,
zowel bij het orkest als in de coördinatie met het toneel, deden
niets af van de vitaliteit van zijn directie die bovendien de solisten
alle ruimte gaf, ook om applaus binnen te halen. (Wijlen Fred Lingen
zou zeggen: "Natuurlijk! Daar doen zij het toch voor!") Het
Puccini-idioom zit Battistoni duidelijk in het bloed en het wachten
is alleen nog op het moment waarop hij meer lyriek en een gezonde dosis
sentiment in de muziek toelaat.
 |
Foto: www.marcoborggreve.com /DNO |
Andere solisten
Wat voor het grote operapubliek een reprise echt aantrekkelijk maakt, is altijd een andere bezetting van de hoofdrollen, liefst met ook nog een bekende naam. Aan dat laatste kon DNO niet voldoen, maar vier nieuwe solisten voor de liefdesparen vormen evenzoveel redenen voor een nieuw bezoek. Na een niet echt briljante Corinna in Il viaggio a Reims en een minder geslaagde Contessa in Le nozze di Figaro was de zang van Eleonora Buratto een aangename verrassing. In haar uitbeelding maakte zij de broze charme van een echte Mimì niet helemaal waar, ook doordat haar rol in de regie wat onderkoeld bleef, maar muzikaal bleek Puccini haar beter te liggen dan Rossini en Mozart.
Fraai van zang was ook de Rodolfo van Sergey Romanovsky, maar onvermijdelijk
miste ik bij hem eveneens een gezonde dosis romantiek. In de eerste
twee bedrijven had hun relatie meer van een 'one-night-stand' dan van
twee mensen die dodelijk getroffen zijn door Amor's pijlen. Bovendien
leek het of beiden zich door de grote ruimte van het Muziektheater lieten
verleiden tot een teveel aan vocaal volume. Ooit hoorde ik Gré
Brouwenstijn tijdens een repetitie tegen een jonge zangeres zeggen:
"Rustig maar, kindje, ze horen je echt wel!" Dat had de dirigent
hier tegen zijn hoofdrolsolisten moeten zeggen, maar daarvoor ontbrak
hem wellicht nog de ervaring (of kennis van de Amsterdamse akoestiek).
Uitmuntend waren daarnaast de vol getimbreerde Marcello van Mattia Olivieri (eindelijk weer eens een echte jonge bariton) en de eerst uitbundige, aan het slot mooi geserreerde Musetta van Olga Kulchynska. Thomas Oliemans (Schaunard) en Gianluca Buratto (Colline) rondden het kwartet bohémiens overtuigend af, al begreep ik niet goed waarom de eerste het verhaal over de papegaai links op het toneel tegen het publiek moest afsteken, terwijl het duidelijk bedoeld was voor zijn vrienden aan de rechterkant van het toneel.
Nieuw publiek
Ook zonder kerstsfeer op het toneel blijft La Bohème een
dankbare opera voor de decembermaand. Merkwaardig was echter dat de
zaal zelfs bij deze publiekslieveling bij de première lege plekken
te zien gaf. Operadirecties moeten zich toch gaan afvragen of zij met
hun op 'nieuw publiek' gerichte programmering wel het juiste publiek
bereiken. Visueel spectaculair amusement trekt inderdaad een bepaald
soort toeschouwers, maar lijkt minder geschikt voor het aan zich binden
van een trouw operapubliek. Voor echte operaliefhebbers komen muziek
en zang op de eerste plaats, en zij raken minder geïnteresseerd
in het theater als zij regelmatig onthaald worden op wat zij ervaren
als scenische onzin. De Amsterdamse bezettingsgraad van de afgelopen
maanden spreekt boekdelen. Bovendien verliest een minder opzienbarende
productie weinig aan kracht bij een herneming met andere solisten (niet
zelden gebeurt het tegenovergestelde!), terwijl een modieuze (en vaak
duurdere) enscenering heel snel 'uit de mode' kan raken.