Berg: Wozzeck
Christopher Maltman (Wozzeck), Frank van Aken (Tambourmajor), Jason Bridges (Andres), Marcel Beekman (Hauptmann, Der Narr), Sir Willard White (Doktor), Scott Wilde (1. Handwerksbursche), Morschi Franz (2. Handwerksbursche), Eva-Maria Westbroek (Marie), Ursula Hesse von den Steinen (Margret)
De Nationale Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest
Dirigent: Marc Albrecht
Regie: Krzysztof Warlikowski
Decor en kostuums: Malgorzata Szczesniak
Gezien: 18 maart 2017
Volgende voorstellingen: www.dno.nl
 |
Eva-Maria Westbroek (Marie), Jacob Jutte (Mariens Knabe) - Foto: Ruth Walz/DNO |
Als één opera het individu centraal stelt en zijn dramatische kracht ontleent aan de tragedie van die enkeling, is het Wozzeck van Alban Berg. Concentratie op het drama rond de hoofdpersoon is daardoor even noodzakelijk als verstaanbaarheid van de tekst, maar de productie die afgelopen zaterdag in Amsterdam in première ging, liet op beide punten wensen onvervuld. In dezelfde zaal waarin Hartmut Haenchen en Willy Decker twintig jaar geleden met een maximale helderheid een op alle fronten een aangrijpende voorstelling neerzetten, werd nu door Marc Albrecht en Krzystof Warlikowski een resultaat bereikt dat slechts bij vlagen - en dan vooral dankzij de sopraan Eva-Maria Westbroek en de bariton Christopher Maltman - daarbij in de buurt kwam.
Westbroek
Een van die momenten waarbij je als toeschouwer even helemaal het drama ingezogen werd, was het begin van het derde bedrijf, als Marie bang en schuldbewust haar toevlucht zoekt in de bijbel. Daar gaf de uiterst sobere instrumentatie de tekst alle kansen en daar creëerde een gesloten voordoek een intimiteit die grensde aan voyeurisme. De intensiteit in de vertolking van Westbroek, als Marie aangrijpend in haar wanhoop en ontroerend in haar schuldbesef, deed de rest. Gelukkig bleef die balans behouden in het altijd weer navrante tafereel waarin Wozzeck zijn geliefde de hals doorsnijdt, en bij de symbolisch weergegeven scène met zijn eigen verdrinkingsdood, al werkte het wegkruipen van de dode Wozzeck naar de coulissen eerder de lachlust dan huiver op.
Na de overdadig vormgegeven eerste bedrijven gaven zijn laatste scènes de van begin tot eind overtuigende Maltman de kans om ook met minimale middelen te tonen wat zijn zang- en vertolkingskunst in deze rol konden bereiken. Het enige wat aan zijn vertolking ontbrak, was de suggestie van de underdog die zich gewillig tot slachtoffer laat maken omdat de noodzaak om in leven te blijven hem geen andere keuze laat. Die tekening paste echter niet in een enscenering waarin de hoofdpersoon geen arme soldaat was, maar een keurig geklede kapper die ook als 'werknemer' een hogere sociale status had dan de Wozzeck van Büchner en Berg.
Mickey Mouse
Die sociale verschuiving had ook gevolgen voor andere rollen. Zo was het een genoegen de krachtige tenor van Frank van Aken weer eens bij DNO te horen, maar als 'gewone' minnaar kwam hij toch minder kleurrijk over dan als hanige Tambourmajor. Bovendien kon Warlikofski in deze context moeilijk uit de voeten met een dronken Tambourmajor die Wozzeck in de barakken in het bijzijn van half slapende soldaten een aframmeling komt geven. Het werd nu een onduidelijk scènetje in een soort nachtclub met een dansende en gemaskerde Marie, een groep mannen in ondergoed (waarom?) en Mickey Mouse op de achtergrond.
Een ander genoegen was de terugkeer van de al door Hans de Roo regelmatig geëngageerde Willard White die als een meer 'academische' dokter dan gebruikelijk is, waardig tegenspel kreeg van Marcel Beekman als een vileine Hauptmann. Evenals bij de Tambourmajor ontbraken daarmee bij deze beide rollen de karikaturale trekken en in een drama waarin de titelheld meer een gewone man was dan een underdog, was dat daarmee toch ontdaan van zijn scherpste kanten.
Dat zang en tekstbehandeling minder scherp overkwamen dan men bij dit werk mocht wensen, werd ten dele veroorzaakt door de aanpak van Marc Albrecht. Dezelfde dirigent die enkele jaren geleden verraste met een delicate Arabella waarin ieder woord van de solisten achterin de zaal verstaanbaar was, leek nu het orkest soms als een wagneriaanse klankorgie tussen toneel en publiek te willen plaatsen. Dat het NedPhO ook in Berg's schitterende partituur zijn kwaliteiten toonde, is onloochenbaar, maar het kan nooit de bedoeling van de componist zijn geweest dat de zangers moeite zouden hebben om niet alleen met hun klanken, maar ook met de woorden de toeschouwers te bereiken.
 |
Christopher Maltman (Wozzeck), Frank van Aken (Tambourmajor),
Eva-Maria Westbroek (Marie) - Foto: Ruth Walz/DNO |
Akoestische werking
Een deel van het probleem ligt waarschijnlijk bij het toneelbeeld van Malgorzata Szczesniak die in het programmaboek wordt geroemd om haar poëtische theatertaal. Een feit is dat haar decors en kostuums getuigen van verbeeldingskracht, een haarscherp gevoel voor het optische effect en grote aandacht voor details. Of zij veel gevoel heeft voor de akoestische werking van decors, kan men echter betwijfelen. Een gevolg van de plaatsing van losse, merendeels niet of slecht resonerende decorstukken in een grote, open toneelruimte maakt immers dat de stemmen van de zangers zich ruimtelijk spreiden en niet gericht de zaal in worden geworpen. Als solisten zich dan ook nog aan de zijkant bevinden, is dat niet alleen nadelig voor de aandacht van de toeschouwers, maar het maakt de communicatie met het publiek extra moeilijk.
Kind centraal
Helaas maakten deze ruimtelijke decors deel uit van een concept waarin eenvoud en directheid vooral in de eerste bedrijven waren vervangen door schaalvergroting en overdaad. Daarbij verplaatste Warlikowski (met de bij hem onvermijdelijke seksuele connotaties) het centrum van de handeling van de hoofdpersoon naar diens kind dat we voortdurend zien terugkomen als toeschouwer bij alles wat zijn vader meemaakt. Parallel daaraan lopen enkele ingevoegde scènes met al voordat de eerste maten weerklinken zelfs een fiks aantal minuten 'ballroom dancing' door kinderen, waarin we zien hoe één enkel kind - zoals Wozzeck in de wereld van de volwassenen - een buitenstaander kan worden in de wereld van andere kinderen.
Dat het kind van Wozzeck en Marie (volgens de tekst hooguit drie jaar oud) een belangrijke rol speelt en mogelijk een 'nieuwe Wozzeck' wordt, is overduidelijk, maar al die dansende en anderszins op het toneel rondlopende kinderen voegden daaraan niets toe en leidden zelfs de aandacht af van het drama dat Berg ons wil tonen. In plaats van een opera over de vernietiging van een underdog leek het soms een opera over pestgedrag van kinderen, en daarmee een extreem voorbeeld van een regisseur die zijn eigen idee (idée fixe?) tussen publiek en werk plaatst. Dieptepunten waren de gesproken tekst vóór het tweede bedrijf (alsof Berg's partituur enige toevoeging nodig heeft!) en het feit dat de overdaad aan kinderen het navrante effect van de slotscène vrijwel tot nul reduceerde.