Opera & Operette

Bayreuther Festspiele 2005 (2)

 

© Paul Korenhof, 21 september 2005

 

Vocale herfsttij in Bayreuth

Het is vaak gezegd, ook door mijzelf: 'grote stemmen' zijn momenteel met een kaarsje te zoeken, maar we moeten ons niet vergissen. Het was echt niet zo dat het operatoneel er vroeger vol mee stond. Ook toen behoorde de meerderheid van de solisten gewoon tot de middelmaat en ik denk zelfs, dat de middelmaat van toen misschien vaak niet eens op het niveau stond van de middelmaat van nu. In ieder geval ben ik er wel zeker van dat er ook toen zangers te horen waren die we als 'provinciaals' kunnen aanmerken, en dat die ook in de grote theaters te horen waren, en ik weet zeker dat die zangers zich beslist niet konden meten met de solisten die we nu provinciaals noemen.

In deze tijd, nu iedereen radio, televisie en een cd-speler heeft, moet een zanger enigszins in staat zijn zich te meten met het niveau dat internationaal aanvaard wordt, terwijl dat vergelijkingsmateriaal een eeuw geleden totaal ontbrak. Met alle gevolgen van dien. We horen weleens zo'n heerlijk verhaal uit de oude doos, dat toen het kleinste theatertje in Duitsland een Ring op het repertoire had, en zo'n tetralogie uit een voorstadtheater is indertijd ook in Rotterdam uitgevoerd als de eerste Ring die we in Nederland te zien kregen. Dat gebeurde in 1908 door de opera uit Elberfeld met als trekpleister de Wotan van de bariton Clarence Whitehill. Naast Whitehill zullen er nog wel een paar capabele solisten bij hebben gezeten, maar ik denk toch dat wij nu met zeer gemengde gevoelens bij zo'n voorstelling zouden zitten - als we al zouden blijven zitten. Niet alleen vanwege een in onze ogen waarschijnlijk hoogst knullige enscenering, maar vooral ook vanwege een veel te klein, ontoereikend orkest, een inadequaat koor en een paar solisten voor wie wij misschien het woord 'provinciaals' zelfs nog te veel eer zouden vinden!

Holländer met vraagtekens

Wat heeft dat met Bayreuth te maken? Op dit moment helaas erg veel, omdat er deze zomer vocaal nogal wat middelmaat op de Groene Heuvel aanwezig was. In Parsifal dreef het solistenteam op Robert Holl en John Wegner, en Peter Seiffert zong op zo'n hoog niveau, dat hij alleen al daardoor de hele Lohengrin naar een hoger plan tilde, maar in zowel Der fliegende Holländer als Tannhäuser gebeurde zoiets niet. De Holländer moest het stellen zonder John Tomlinson die weliswaar moeite met zijn hoogte begint te krijgen, maar die wel nog altijd een grote persoonlijkheid is, en zijn vervanger Jukka Rasilainen was op dat punt geen uitblinker.

Helaas geldt voor de rest van de bezetting nog steeds hetzelfde: leuke stemmen maar na afloop van de voorstelling herinner je je er weinig meer van. De directie van Marc Albrecht wordt met het jaar beter, maar de groei zit meer in de muzikale schakeringen dan in de dramatische spanning, en daarvan is toch meer nodig om gedurende een hele, aaneengesloten voorstelling de aandacht vast te houden. Zeker bij de regie van Claus Guth, die ook nog eens bijzonder aanvechtbaar blijft. Theatraal was het zonder meer een goed idee om Senta's droomwereld en haar realiteit in twee gespiegelde werelden onder te brengen, maar met de suggestie van een incestueuze verhouding (of puur seksueel misbruik) tussen het meisje en haar vader schoot de regie wel erg ver door. Het feit dat Guth bovendien geen raad wist met bepaalde scènes die niet in zijn concept pasten (onder andere het optreden van de Steuermann, die in het laatste tafereel letterlijk en figuurlijk verloren over het toneel wandelt) toont de zwakte aan van zo'n concept dat een opera wordt opgedrongen.

Muzikaal matige Tristan und Isolde

De nieuwe productie van afgelopen zomer, Tristan und Isolde, vormde een hoofdstuk apart en werd een voorstelling waarover de meningen weer flink uiteenliepen. De eerste titelrol werd gezongen door Robert Dean Smith, een betrouwbare zanger, maar zonder de vocale ampleur van Jon Vickers, zonder het romantische timbre van Siegfried Jerusalem, zonder de fraseringskunst van Wolfgang Windgassen, zonder het uithoudingsvermogen van Spas Wenkoff en - last but not least - zonder de persoonlijkheid van Plácido Domingo, wiens registratie hier binnenkort aan de orde komt. Smith vulde de rol naar behoren in maar niet altijd zonder problemen en aan het slot van de derde voorstelling verloor hij zelfs even zijn stem.

Over zijn Isolde, de Zweedse sopraan Nina Stemme, niets dan lof. Zij ontplooide een stralend-jonge dramatische sopraan, toonde groot gevoel voor zowel de noten als de tekst, en was bovendien een uitstekend actrice met een meeslepende persoonlijkheid, maar toch hoop ik dat zij dergelijke partijen niet te snel en te vaak in de echt grote theaters zingt. Ik hoorde nu al in Bayreuth, zowel op de band van de première als tijdens de voorstelling die ik zelf meemaakte, een vibrato in de laatste akte dat niet aanwezig is in de opname die zij vorig jaar met Domingo maakte.

De Brangäne van Petra Lang is ons bekend uit Amsterdam, waar zij muzikaal eveneens een prima vertolking gaf, maar in beide gevallen miste ik warmte. Een probleem in Bayreuth was echter de Kurwenal. Het publiek bij de eerste twee voorstellingen toonde zich dermate ontevreden over het optreden van Andreas Schmidt, dat hij bij de derde voorstelling werd vervangen door Hartmut Welker, die in Lohengrin Telramund zong. Ik kreeg echter sterk de indruk dat Welker het niet altijd eens was met de tempi van dirigent Eiji Oue en dat leidde tot een tamelijk grove manier van zingen die bij de vierde voorstelling eveneens met boe-geroep begroet werd.

Graag had ik iets goeds gezegd over de bas Kwangchul Young als Koning Marke, maar dezelfde Eiji Oue maakte van diens monoloog een absoluut dieptepunt. Oue, binnengehaald als de eerst Aziatische dirigent op de Groene Heuvel, wist leuk te begeleiden en muzikale bogen trekken ging hem ook redelijk af. De dramatiek van Tristan und Isolde wist hij echter niet voelbaar te maken en zijn gemis aan 'feeling' leidde bij de monoloog van Marke tot zulke vreemde tempi, dat dit prachtige stuk muziek ieder effect miste.

Tannhäuser: Triomf voor Thielemann

De Bayreuther Tannhäuser van deze zomer bood eveneens een aaneenschakeling van vocale middelmaat; het was allemaal betrouwbaar, leuk voor een keertje, maar weinig memorabel. Dat gold ditmaal helaas ook voor de Wolfran van Roman Trekel, in de afgelopen jaren een stralende ster aan de mistige hemel, maar nu maakte zijn optreden een enigszins matte indruk. De regie van Philippe Arlaud leek nog steeds op het inkleuren van plaatjes in een  prentenboek vol naïeve droombeelden, al kregen de personages soms iets meer karakter dan in voorgaande jaren. Van de door Wagner geschilderde problematiek kwam in deze regie echter heel weinig over. Al met al blijft het de voorstelling van Christian Thielemann die met het orkest schilderde en toverde, en die weer eens een schitterende staaltje Wagneriaans orkestspel ten beste gaf.

(wordt vervolgd)


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links