Maandag 21 augustus: vijfde voorstelling van Tristan und Isolde in het kader van de Bayreuther Festspiele 2011. De productie uit 2005 in de slaapverwekkende en bij vlagen ridicule regie van Christoph Marthaler, wordt wederom gedirigeerd door Peter Schneider, die in het tweede jaar het stokje overnam van een teleurstellende Eiji Oue. Vijf dagen later, op zaterdag 27 augustus, wordt in de Jahrhunderthalle in Bochum de Ruhrtriennale 2011 geopend met dezelfde opera in de uitgebalanceerde regie van Willy Decker met overweldigende toneelbeelden van Wolfgang Gussmann. De muzikale leiding is in handen van een relatieve nieuwkomer in het Wagner-vak, de Russische dirigent Kirill Petrenko. Een groter verschil is nauwelijks denkbaar.
Marthaler mijdt 'Werkstatt'
Allereerst nog een paar woorden over de Bayreuther uitvoering, hoewel daaraan sinds de vorige serie voorstellingen niets veranderd was. Letterlijk niets, en dat is in Bayreuth niet alleen opvallend, het gaat ook in tegen de principes van de 'Werkstatt Bayreuth'. De traditie wil dat regisseurs daar hun werk jaar op jaar overdenken, bijschaven en zo mogelijk verder uitdiepen. Wieland Wagner gaf daarvan een voorbeeld dat door de meeste andere regisseurs met graagte werd nagevolgd met als hoogtepunt de Ring van Patrice Chéreau, die in de vijf jaren waarop die op het speelplan stond, van jaar tot jaar groeide. Andere opmerkelijke voorbeelden leverde de vorig jaar overleden Christoph Schlingensief, wiens omstreden Parsifal van jaar tot jaar werd bijgeschaafd, en ook zijn opvolger Stefan Herheim verrast ieder jaar met nieuwe details.
Niets van dat alles bij Marthaler, die zelfs niet eens meer naar Bayreuth terugkomt, maar de herinstudering gewoon aan een assistente overlaat. De toch al niet bijzonder boeiende voorstelling wordt daar niet beter op en nodigt gewoon uit om met dichte ogen te luisteren, ondanks het feit dat de gesloten toneelruimte van Anna Viebrock de partituur voor een deel berooft van de door Wagner beoogde ruimtewerking. Verder blijft het onzinnig om te zien hoe de drie aktes zich afspelen op drie boven elkaar gelegen etages van een cruiseschip dat is ingericht als een partijgebouw in de voormalige DDR.
 |
Op de voorgrond: Robert Holl (Marke), Robert Dean Smith (Tristan), Iréne Theorin (Isolde), Michelle Breedt (Brangäne); regie: Christoph Marthaler; toneelbeeld Anna Viebrock
Foto: Bayreuther Festspiele GmbH/Enrico Nawrath |
Aberraties
Onzinnig is vaak ook wat in die ruimtes gebeurt, het omgooien en rechtzetten van stoelen in de eerste akte, de autistisch naar knipperende lichtcirkels wijzende Isolde in de tweede akte en tot slot Tristans doodstrijd in een bed uit een legerhospitaal, terwijl Kurwenal zingt over Cornwall, Kareol, de overtocht op een scheepje en hoe hij Tristan op zijn schouders droeg, terwijl het publiek naar die drie etages zit te kijken.
Een interessante personenregie biedt deze voorstelling vol vraagtekens en aberraties evenmin. Isolde lijkt niet met beide benen op de grond te staan en kruipt afwezig in het ziekenhuisbed van Tristan voor haar 'Liebestod', Tristan loopt evenmin over van hartstocht en lijkt vooral van een jeugdliefde te dromen, Kurwenal verlevendigt de monoloog van Marke met epileptische aanvallen (het publiek mocht zich eens gaan vervelen) en de herder in de laatste akte is een onderhoudsmonteur, zodat je je afvraagt wat hij bedoelt als hij het heeft over de manier waarop hij op zijn schalmei blaast. Maar ja, de tekst doet er tegenwoordig nu eenmaal niet meer toe (en de muziek vaak ook niet).
Muzikaal overheerste vooral degelijkheid met als positieve uitschieters de zinderende golfbewegingen die Peter Schneider aan het orkest ontlokte en de door Robert Holl met grote autoriteit gezongen monoloog van (koning?) Marke. Verder was er een solide maar weinig opwindende titelrol van Robert Dean Smith, maar Iréne Theorin (Isolde) en Michelle Breedt (Brangäne) vielen meer op door de intensiteit van hun spel dan door de realisering van Wagners muzikale lijnen. Vooral Theorin bleek echter opvallend onverstaanbaar - en in de Bayreuther akoestiek valt zoiets extra op, alleen kennelijk niet aan de muzikaal verantwoordelijken!
Magische beelden
Terwijl de voorstelling Bayreuth erop gericht was Wagners liefdesdrama van zijn mythische proporties te ontdoen en van de beide hoofdpersonen 'gewone mensen' te maken, leek die in Bochum juist gericht op het versterken van de mythische dimensies door het benadrukken van de symbolische en bovenmenselijke aspecten. De belangrijkste rol daarbij werd gespeeld door de bijna magische visuele werking die uitging van de toneelbeelden van Wolfgang Gussmann.
In principe was de oplossing van Gussmann om Tristan und Isolde een eigen plaats te geven in de enorme fabrieksruimte van de Jahrhunderthalle in Bochum, het toppunt van eenvoud, gebaseerd op drie slechts drie onderdelen: twee enorme witte vlakken en een grijze bol. Die vlakken, waarvan er een diende als 'toneelvloer', waren in staat zich volkomen onafhankelijk van elkaar te bewegen, naar voor en naar achter, omhoog en omlaag, opzij en schuin tot bijna rechtstandig, waardoor zij zelfs bijna haaks op elkaar konden staan.
Daarbij had Gussmann zodanig met de lijnen en verhoudingen gewerkt, dat er een sterke visuele vertekening mogelijk werd, waardoor het speelvlak, ondanks zijn enorme afmetingen, zelfs de indruk kon wekken van een vlot dat vanuit de verte langzaam naderbij kwam. De magische effecten die dit creëerde, vonden een verdere invulling in twee even beweeglijke bollen, waarvan de grootste nu eens een gigantische zilveren maan leek, dan weer een tunnel waardoor we dankzij projecties een blik in het onderbewustzijn konden werpen.
Dramatische essentie
In de scenische invulling van dit werkelijk geniale concept toonde regisseur festivalleider Willy Decker zich wederom een grootmeester van de theatrale eenvoud. In deze strakke maar multifunctionele beelden en profiterend van de overwegend in wit en grijstinten gehouden kostuums van Gussmann en Susana Mendoza, beperkte hij zich tot een regie die zich in strakke, heldere lijnen volledig concentreerde op de dramatische essentie. Een fascinerend moment daarbij leverde onder meer de invulling van de herder in de laatste akte, wiens relatie tot Tristan in deze enscenering deed denken aan het spel van de nar en de koning in Decker's enscenering van Lear van Reimann bij De Nederlandse Opera.
Zowel in het beeld als in de bewegingen was deze voorstelling ontdaan van ieder overbodig detail en daarmee volledig gericht op de kern van tekst en muziek. Hooguit kon men aanvoerend dat de projecties op de bol soms iets te expliciet waren en ook was er een niet helemaal geslaagd spel met stoelen, achtergebleven na het enige minder geslaagde moment in de enscenering: een zwijgend optreden van het koor, dat tijdens het voorspel in drie rijen naast en achter het zwijgende koningspaar zit om zich vervolgens op jacht te begeven. De aanwezigheid van dit muzikaal overbodige koor kan hooguit verklaard worden uit de noodzaak het in de eerste akte met grote inzet maar altijd achter de schermende meewerkende ChorWerk Ruhr ook een optreden te gunnen. Het levert daarna echter wel een beetje gestuntel op met de stoelen, die in deze opvallend 'lege' enscenering natuurlijk niet op het speelvlak kunnen achterblijven.
 |
Anja Kampe (Isolde), Christian Franz (Tristan); regie: Willy Decker; toneelbeeld: Wolfgang Gussmann
Foto: Ruhrtriennale/Paul Leclaire |
Homogeniteit
Het onvermijdelijke akoestische verschil tussen het Festspielhaus en de Jahrhunderthalle neemt niet weg dat de voorstelling in Bochum zich muzikaal wel degelijk op festivalniveau bevond. Bovendien zorgde de wijdsheid van de hal en het 'toneel' hier juist wel voor dat ruimtelijke effect, dat de gesloten decors in Bayreuth aan de muziek ontnamen, zonder dat de klank van de Duisburger Philharmoniker in de ruimte leek te verzinken. De Russische dirigent Kirill Petrenko koos bovendien voor een krachtige visie vol dramatische accenten die een effectief contrapunt vormden met het geserreerde lijnenwerk in de regie van Willy Decker.
De homogeniteit van deze tot in de puntjes verzorgde voorstelling uitte zich ook in de zangtechnische benadering door de solisten, die alle duidelijk de lyriek als uitgangspunt hadden gekozen. Iets meer stemkracht was de Tristan van Christian Franz in de eerste akte wellicht ten goede gekomen, maar tijdens zijn lange monoloog bereikte hij schitterende momenten. Zijn aandeel in het centrale liefdesduet was volledig in harmonie met de eveneens prachtig lyrische Isolde van Anja Kampe, die men hooguit iets meer doorgetrokken belcantobogen had toegewenst tijdens haar slotscène. Prachtig van klank en afwerking was ook de ietwat jeugdige Marke van Stephen Milling en Thomas Ebenstein maakte van de herder in de laatste akte een klein juweeltje. Claudia Mahnke en Alejandro Marco-Buhrmeister maakten van Brangäne en Kurwenal goede ondersteunende rollen, maar beiden misten de vocale autoriteit om meer uit hun muziek te halen.
De spraakmakende voorstelling van Moses und Aron die Willy Decker twee jaar geleden in Bochum realiseerde, werd opgenomen voor de televisie en later ook op dvd uitgebracht. Of dat ook gaat gebeuren met deze Tristan und Isolde, is mij niet bekend, maar de productie is het zeker wel waard! Wie de voorstelling of een van de andere evenementen in het kade rvan de Ruhrtriennale zelf wil bezoeken, kan nog in Bochum terecht op 3, 9, 13, 17 en 20 september. Inlichtingen: http://www.ruhrtriennale.de/