Muziek (algemeen) Wagners belangrijkste inspiratiebron: IJsland © Evert Rulf, september 2007
|
IJsland is een fantastisch vakantieland waar men zich helemaal kan verliezen in de rauwe schoonheid van haar onbedorven natuur met die wonderlijke lavalandschappen waar de meest schitterende watervallen zich donderend naar beneden storten en waar de gletsjertongen zich in het zonlicht oppermachtig en ijzig een weg naar beneden banen. Rijdend in een wagen met 4-wheel-drive door steenwoestijnen waar rivieren doorkruist moeten worden komt men tussen alle rookpluimen en zwavelluchten van onderaardse geothermische activiteiten bij de oude vulkaan Loki (Loge) tot het inzicht dat een schone slaapster in dit boomloze geweld met al die borrelende en kokende bronnen nooit ingesloten kon zijn geweest door een onbegaanbaar oerwoud maar door een ondoordringbare vuurbarrière voor zij na een lange periode minzaam wakker gekust zou worden door een knappe ridder of prins. Doornroosje en Brünnhilde dezelfde sprookjesfiguren?, ja natuurlijk, was IJsland niet de bakermat van de meeste Europese sprookjes! En in Reykholt ontmoetten we nog meer personages uit de Ringcyclus van Wagner, al die goden en helden uit de Edda die op deze plaats geschreven is. Zo werd een vakantie een stimulus om de bronnen van de 'Ring des Nibelungen' wat nader te bekijken. IJsland werd in de achtste en negende eeuw meer en meer bevolkt door Vikingen (Vik = baai, de volken uit de baaien) die het lijfeigenschap in Scandinavië ontvlucht waren en hier een niet-feodale agrarische staat stichtten. De oudsten van deze gemeenschap kwamen enkele malen per jaar bijeen in de kloof waarvan wij nu weten dat dat het scheidingsgebied is tussen de Amerikaanse en de Eurazische tektonische platen die zich jaarlijks een kleine centimeter van elkaar verwijderen. Op deze bijzondere geologische plek ontstond het oudste democratische parlement van West-Europa waar ieder jaar alle wetten werden voorgelezen, recht werd gesproken en terechtstellingen werden verricht. Omstreeks het jaar 1000 werd hier het christendom aangenomen hetgeen in deze agrarische democratie inhield dat priesters tegelijkertijd boeren waren zoals dat vandaag de dag nog steeds het geval is in de nu lutherse gemeenschap. Het werd noodzaak de landrechten en grensgebieden officieel vast te leggen in een voor ieder begrijpelijke taal. Bij afwezigheid van een kerkelijke en adellijke bovenstand had het Latijn nooit ingang in IJsland gevonden en werd alles genoteerd in de meegebrachte oorspronkelijke Germaanse taal van het Noorden, een taal die heden ten dage nog onveranderd wordt gesproken en geschreven, met gebruikmaking van lettertekens (ð, Þ) die in andere Germaanse talen helemaal verdwenen zijn. Toen de oude volksverhalen door het opkomende christendom verloren dreigden te gaan ging men ze in de middeleeuwen op papier zetten. De herenboer, politicus en schrijver Snorri Sturluson speelde daarbij een belangrijke rol toen hij in Reykholt de Proza-Edda samenstelde. In het feodale Europa gingen de volksverhalen geleidelijk verloren omdat voor de horigen geen ontspanningslectuur bestond of noodzakelijk werd geacht. Geschiedenissen en mythen hadden uitsluitend het doel om in verband met het erfrecht de afkomst van adelgeslachten vast te leggen hetgeen uiteraard gebeurde, evenals de wetenschappelijke en kerkelijke werken, in het Latijn. Hedendaagse IJslandse kinderen zouden hun volksverhalen nog zo op het dertiende-eeuwse kalfsperkament kunnen lezen en begrijpen. Desondanks bleef deze literatuur tot in de negentiende eeuw in Europa onopgemerkt. Er bestonden wel Latijnse bewerkingen die door Scandinavische geleerden gebruikt werden als bron voor de geschiedenisbeschrijving. In de eerste helft van de 19e eeuw, de tijd van de romantiek, ging men in Duitsland op zoek naar literatuurbronnen die meer getuigden van de Germaanse geest als tegenhanger van de stroom van werken uit Frankrijk en Italië die de literaire wereld toen overheersten, zeker na de Duitse nederlagen door Napoleon. Men wilde streven naar een eigen identiteit, naar een soort Pangermanisme, om zo de afstamming van de Germanen te benadrukken. Men ging zoeken naar oude heldenverhalen en sagen en stuitte toen op het omstreeks 1210 geschreven "Das Nibelungenlied", de lotgevallen van de Nibelungen-familie ten tijde van koning Gunter, dat dus eerst na 1800 in eigentijds Duits werd vertaald. Toch vond men deze Duitse middeleeuwse sagen niet heldhaftig genoeg. Johann Gottfried von Herder was samen met Konrad Maurer één van de eersten die erop wees dat IJsland een schatkamer voor de nieuwe Duitse cultuurgeest bevatte. Al die daar aanwezige goden- en heldendichten moest men zien als oorspronkelijke literatuur, geheel losstaand van de Scandinavische cultuurtraditie. De Edda was een groots epos die de schepping en ondergang van de aarde beschreef. Dat was niet alleen voor Europa de eerste aanwijzing dat IJsland een culturele traditie bezat maar ook dat de Vikingen meer betekend hadden dan alleen maar het zijn van rovende barbaren. Baron Friedrich de la Motte Fouqué, eens de schepper van het sprookjesverhaal Undine, was de eerste, nog voor de gebroeders Grimm, die de IJslandse sagen en mythen in omgewerkte vorm, afspelend in het middeleeuwse Duitsland, populair maakte. Hij bracht de IJslandse literatuur ook onder de aandacht van zijn vriend de wetenschapper Adolf Wagner. Zo raakte Richard Wagner al vroeg vertrouwd met de IJslandse literatuur in de bibliotheek van zijn oom Adolf. (Uiteraard onwetend dat een andere oom Adolf een belangrijke rol zou gaan spelen in het leven van zijn kleinzoons). Een andere schrijver die zich inzette voor het populair maken van de IJslandse verhalen was Ludwig Ettmüller die in contact kwam met Richard Wagner in Zürich die daar toen als rebel verbleef na zijn vlucht uit Dresden. De Edda kreeg een definitieve plaats in de Duitse literatuur na de monumentale uitgave van Karl Simrock in 1851. Die inspireerde vele componisten zoals Robert Schumann en een zekere Heinrich Dorn die nog voor Wagner de opera "Die Nibelungen" schreef, de eerste maal uitgevoerd onder leiding van Franz Liszt. Welke IJslandse bronnen hebben Wagner nu geïnspireerd? De Proza Edda ('oergrootmoeder'), geschreven door Snorri Sturluson tussen 1220 en 1230. Het is een handboek van de IJslandse dichtkunst, gebaseerd op de oude Noordse prijsliederen van de Skalden (minstrelen) voor hun vorsten. Om de metaforische omschrijvingen te kunnen begrijpen moest men vertrouwd zijn met vele oude godenmythen die tevens door Snorri zijn opgenomen. Er zijn drie delen: Gylfaginning (de begoocheling van Gylfi), een overzicht van het ontstaan en de ondergang van de godenwereld met zijn vele mythen. Skáldskaparmál (over de dichtkunst), op didactische wijze wordt aan de hand van de oude mythologieën en sagen, waaronder een korte vorm van de Nibelungensage, de taal van de dichtkunst besproken. Háttatal (opsomming van dichtmaten), aan de hand van een door Snorri zelf geschreven prijslied wordt het correcte gebruik van het (staf)rijm uitgelegd. Een kopie van een originele uitgave op perkament bevindt zich te Utrecht. Eddukvædi, de Poëtische Edda, een in de twaalfde eeuw samengestelde verzameling van ongeveer 30 zeer oude goden- en heldenliederen waar Snorri al naar verwees en die in 1643 is gevonden en in 1662 aan de Deense koning werd geschonken waarom deze Edda ook wel de Codex regius wordt genoemd. Pas in 1971 aan IJsland teruggegeven. De in de godenliederen voorkomende goden (Óðinn (Wotan), Frigg (Fricka), Freyr (Freia), Thor (Donner) en Loki (Loge)) werden beschouwd als heersende machten, Asen of Asinnen, die in allerlei gedaanten konden voorkomen zoals reuzen of monsters. Deze liederen waren in feite 'weetgedichten', in dialoogvorm werd allerlei kennis vastgelegd die dan door de Skalden verspreid kon worden. Verder waren er spreukgedichten met levens- en gedragslessen. In de volgorde van de liederen zat hetzelfde systeem als we vinden bij de mandala's van de Indische Rig Veda. De heldenliederen stammen uit de volksverhuizingtijd, vierde tot zesde eeuw. Het is geen doorlopend verhaal maar losstaande lofliederen over dezelfde gebeurtenissen tussen Bourgondiërs, Hunnen en Goten. Het handelt steeds over dezelfde personen met de nu IJslandse namen als bijvoorbeeld Sigurðr (Siegfried), Gunnar Gundahar, koning van Bourgondië (Gunter), zijn broer (niet zoals in de Duitse versie) Högni (Hagen), Guðrun (Krimhilde, Gutrune) en Brynhild (Brünnhilde, hier de zus van Atli (Atilla). De Völsunga saga, in de dertiende eeuw in IJsland geschreven, heeft misschien wel de grootste invloed op Wagner gehad. Ook hier spelen alle helden uit de Edda's weer een grote rol. Het verhaalt de geschiedenis van twee families, de Volsungs (Welsingen) en de Giukings ( Nibelungen). Het eerste deel gaat over de ouders van Sigurðr: Sigmund en Signy (Siglinde), kinderen uit de Volsung familie. Het tweede deel verhaalt dan de lotgevallen van de hoofdpersoon Sigurðr (Siegfried). Na de moord door Hagen beschrijft de sage de verwikkelingen in de Nibelungen-familie, die tussen de nu weduwe Gudrun (Gutrune) en haar broers Gunnar en Högni (Gunter en Hagen). Het Duitse Nibelungenlied zou een middeleeuwse bewerking van deze sage zijn. Wagner leende deze sage uit de bibliotheek te Dresden. Þiðrekr Saga af Bern (Geschiedenis van Thidrek van Bern (Theodorik van Verona), de Oostgotische koning). Dit zijn verhalen die oorspronkelijk uit Duitsland afkomstig zijn. Duitse kooplieden in de Hanzestad Bergen zouden het daar in de 13e eeuw hebben laten opschrijven in de Noordse taal die toen nauwelijks van het IJslands verschilde. Vanuit IJsland is het verhaal weer in Duitsland terecht gekomen. Het is een mengeling van zelfstandige zeer oude sagen en ridderverhalen waarin Thidrek een hoofdrol speelt, maar dan wel weer omgeven door helden uit de Edda. Het hele Nibelungenverhaal wordt hier in wat afwijkende vorm beschreven. Wagner bezat er een vertaalde bewerking van in "Das Heldenbuch". Als we het hele verhaal van Wagners "Ring des Nibelungen" bestuderen kunnen we vaststellen dat het materiaal in de opera's Das Rheingold, Die Walküre en Siegfried uitsluitend afkomstig is van oud-IJslandse bronnen, dat is ongeveer tachtig procent van alle motieven. In "Das Nibelungenlied" en in de "Thidreks Sage" komen geen goden, Walküren of Nornen voor. Het Nibelungenlied beschrijft de gebeurtenissen aan het hof van Gunter na aankomst van Siegfried en was dus alleen de bron voor een deel van de Götterdämmerung. Bij elkaar vormen Duitse bronnen als het Nibelungenlied en "Das Lied vom Hürnen Seyfried" maar vijf procent van al het materiaal. De resterende vijftien procent van de motieven komt uit Duits-IJslandse bronnen, vooral uit de Thidreks Sage. Nu zou het interessant zijn om eens scène voor scène na te gaan waar precies Wagner zijn motieven vandaan heeft gehaald, wat hij er aan heeft veranderd en wat hij er zelf bij heeft verzonnen. Zo komen Rijndochters nergens in de sagen voor, zelfs het hele concept van de ring met al zijn macht als men de liefde afzwoor is een idee van Wagner zelf. Natuurlijk is zo een ontleding hier ondoenlijk, daarvoor verwijs ik naar het hieronder vermelde boek van Árni Björnsson. Tot besluit nog iets over het rijm. Net als in de Edda van Sturluson gebruikte Wagner niet het eindrijm maar het stafrijm omdat hij inzag dat op deze manier de karakters het beste uitgebeeld konden worden. Hij paste dat echter niet zo verfijnd toe als in de Edda waar de metriek veel vrijer was maar gebruikte het veel te nadrukkelijk en verzon zelfs namen zoals Fasolt omdat die beter paste bij Fafner. Hier een voorbeeld van veel te veel N-staven in een strofe van Alberich in Rheingold: He he! Ihr Nicker! Wie seid ihr niedlich, neidliches Volk! Aus Nibelheims Nacht naht' ich mich gern, neigtet ihr euch zu mir. Er ligt nog een grote taak voor een musicus te wachten om uit te zoeken welke invloed het stafrijm heeft gehad op de muziek van Wagner. Bron: Árni Björnsson: Island und Der Ring Des Nibelungen; Richard Wagner; Eddas und Sagas. Mál og menning 2003; ISBN 9979-3-2420-1 index |