Ensembles en orkesten 'Doense, doense' - al 50 jaar!Camerata Trajectina jubileert© Frits David Zeiler, december 2024
|
De Geusen, de Geusen Op 28 september jl. hield het illustere gezelschap Camerata Trajectina een ‘Feestelijk meezingconcert' in de Nicolaïkerk in Utrecht, ter gelegenheid van zijn 50-jarig bestaan. Nu, het was inderdaad een programma met meezingers voor een gro-te schare aanhangers. Het spotlied (‘Nieu Kluchtigh Liede-ken') over de aftocht van de ‘Geuzen' (Staatse troepen) onder leiding van ‘Geus neef' (Maurits, neef van Frederik Hendrik) uit Kallo aan de Schelde in 1638 was er één van. Daarnaast kwamen er natuurlijk bekende liederen voorbij uit Valerius ' Gedenckklank, uit het Maastrichts Liedboek en uit het dichtwerk van ‘literaire kopstukken' van de zeventiende eeuw. Maar er waren ook nieuwe teksten op oude wijzen, moderne contrafacten – een verschijnsel dat één van de oprichters van het ensemble, Louis Peter Grijp, uitgebreid heeft bestudeerd. Louis nam samen met Jan Nuchelmans en Jos van Veldhoven in 1974 het initiatief tot oprichting van het Utrechtse ensemble dat zich moest toeleggen op Nederlandstalig repertoire uit de 16de en 17de eeuw. Dat dreigde immers in de grote opbloei van de ‘oude muziek' een beetje in de verdrukking te raken. Natuurlijk bestonden er al anderen die zich hierop richtten (vaak inclusief de late middeleeuwen), zoals Syntagma Musicum van Kees Otten (1963), Studio Laren van Marijke Ferguson (1965) en omstreeks dezelfde tijd het Gheselscap goet ende fyn van Robbert en Anja van Lint. De laatste groep richtte zich veel op buitenoptredens, en leek daarmee op het Belgische gezelschap 't Kliekske (1968), dat anders dan de Nederlandse groepen nog zijn wortels had in een levende traditie van volksmuziek. Die moest in ons land, zoals zoveel traditionele kennis en kunde, opnieuw worden uitgevonden. En daarmee ging Camerata aan de slag. Al snel bleek het een groot voor-deel dat zowel de kennis van de oude muziek bij de generatie pioniers in het genre en de kennis van het volksliedrepertoire samen kwamen bij Louis Grijp. Hij werd, zelf luitist en musico-loog, na een lange aanloop in 1990 de opvolger van Ate Doornbosch bij het Meertens Instituut in Amsterdam. Ate was jarenlang met de bandrecorder door het land getrokken om ‘oude liedjes en balladen' te verzamelen, en had daarvan via het radioprogramma Onder de groene linde wekelijks verslag gedaan – de laatste jaren met 't Kliekske als klinkende achtergrond. Het door hem verzamelde Volksliedarchief groeide onder de handen van Louis en zijn collega's uit tot de Nederlandse Liederenbank, waarop alles te vinden is – van Merck toch hoe sterck tot Altijd is Kortjakje ziek. En dan niet alleen de teksten, maar ook de melodieën, die op liedblaadjes en in liedboekjes vaak worden aangewezen als ‘op de wijze van'. De periode waarvoor Camerata had gekozen, was niet de slechtste in de geschiedenis van het Nederlandse lied en de uitvoering daarvan, die vaak plaatsvond in huiselijke kring. Bovendien gebeurde er heel wat, waarover gezongen kon worden, van het optreden van Luther in 1517 tot en met de Vrede van Utrecht in 1713. Daartussen traden niet alleen de Geuzen of de Spanjolen voor het voetlicht, maar ook fameuze dichters, schilders en wetenschappers die in ieder geval door hun bijdragen luister bijzetten aan de Gouden Eeuw. ‘Oren aan Hooft', ‘De muzikale wereld van Jan Steen' en ‘Peeckelharing' (over Frans Hals) zijn een paar illustere voorbeelden van dergelijke voorstellingen, verbonden aan herdenkingen en andere culturele manifestaties. Daarbij schuwde het gezelschap theatrale effecten niet. Een klassiek voorbeeld was voor mij het programma over de dichter Bredero ter gelegenheid van diens 400ste geboortedag in 1985, dat werd opgevoerd in de toenmalige kleine zaal van Muziekcentrum Vredenburg. Het decor was een kroeg in de Jordaan, waar de man achter de tap bierglazen waste – tot er een jongedame binnenhuppelde in een frivool jurkje, op een barkruk ging zitten, een blokfluitje uit haar tas haalde en daar met een chagrijnig gezicht op begon te spelen. De eerste minuten zat het publiek niet-begrijpend te kijken, maar toen ook de zangers opkwamen en een lied van Bredero inzetten, was de context ineens volkomen begrijpelijk. De taal waarin de dichter de teksten had geschreven, bleek gewoon Plat Amsterdams, en had na al die eeuwen aan zeggingskracht en verstaanbaarheid niets ingeboet. Bij het Bredero-programma in 2018 (ter herdenking van zijn sterfdag) werd de grap herhaald, en hij werkte opnieuw. De jongedame was inmiddels wel uitgegroeid tot de ‘grande dame' van de Nederlandse blokfluitisten', zoals presentator Hans Haffmans haar niet zo lang geleden noemde. Het gaat natuurlijk om Saskia Coolen, die verreweg het langst aan Camerata verbonden is. Nog altijd vormt ze het virtuoos kwinkelerende middelpunt van het gezelschap. Die Jordanese knipoog naar Bredero liet wel zien, dat het gezelschap graag aan de grenzen morrelde van de eigen periode. Dat leidde tot uitersten. Eerst een cd met middeleeuwse liederen (‘Pacxken van Minnen'), waaronder werk van de mystica Hadewijch, daarna een cyclus van volkse en minder volkse wijsjes door de eeuwen heen (‘Van Hadewijch tot Hazes'). Ster van dat laatste programma was Suze van Grootel, die vanuit de operettewereld in het Trajectina-vaarwater was beland, en vele jaren de diva van Camerata was. Helaas stierf zij veel te jong, net als oprichter-onderzoeker Louis Grijp en het muzikaal-financieel geweten van de club Erik Beijer. Maar naast de al genoemde grande dame was tenor Nico van der Meel liefst 37 jaar lid van het gezelschap, tot zijn terugtreden afgelopen najaar. Nico was net als Louis een gepassioneerd onderzoeker. Samen zorgden zij voor de herleving van het vrijwel vergeten Maastrichts Liedboek, een van de stedelijke liedverzamelingen waarvan eigenlijk alleen het Antwerps Liedboek de tand des tijds had doorstaan.
Dit musicologisch monnikenwerk – met onder meer reconstructies van verloren gegane stemmen – is een van de bijdragen van onschatbare waarde aan onze muzikale geschiedenis. Nog niet zo lang geleden stuitte Nico op nog een andere vergeten bron: de ‘Diversche Liedekens' van Matthijs de Castelein (ca 1485-1550) uit Pamele/Oudenaarde. Die bevatten bovendien tot zijn grote vreugde originele melodieën, dus geen contrafacten. Zijn laatste ronde bij Camerata moest dus over deze priester-dichter gaan onder het motto ‘Verliefd op Castelein' – want ja, ondanks de status van Matthijs ging veel van zijn werk gewóón over de liefde: Waer zydi lief? Ondanks de uitstapjes van Camerata naar andere tijden of theatrale thema's (De Zeven Hoofdzonden, Dodendans, de eerste Nederlandse opera uit 1686 van Johan Schenck) trad er ook wel eens een zekere repertoiremoeheid bij het ensemble op. ‘Altijd weer diezelfde dreunen…' tekende Nico van der Meel op in een bijeenkomst over ‘plannen voor de toe-komst'. Maar zonder het te vermoeden werden de nieuwe onderwerpen door de ontwikkelingen aangereikt. Bij de herdenking van de beruchte Sint-Elisabethsvloed van 1421 werd een programma gebracht met smartelijke liederen over allerhande rampen. Daarvoor had Lotte Jensen, hoogleraar te Nijmegen, dankzij haar onderzoek naar rampliederen door de eeuwen heen een enorme hoeveelheid materiaal aangedragen. Tijdens een historisch symposium in het Dordrechts Museum op 19 november 2021 werden ze met passie en inlevingsvermogen gebracht, zoals we dat van Camerata konden verwachten. Maar zelfs toen kwam er een verrassing: een lied over ‘de' Ramp van 1953, volgens het oude patroon in vele lange strofen – maar door Wendy Roobol op de wijze van Silver threads among the golden zó intens gezongen, dat zelfs de nuchtere Lotte er tranen van in de ogen kreeg. Een tweede, noch onverwachter project was ‘Revolutie – het politieke lied rond 1800'. Ook daaraan lag een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek ten gronde, maar voor mij persoonlijk was dat een voortzetting van een oude muziekhistorische liefde. Toen ik nog in het oosten des lands woonde, werd mijn aandacht gevestigd op de vele democraten die uit deze regio kwamen: Joan Derk van der Capellen, Daendels, Schimmelpenninck, Feith en Thorbecke. Dat leidde bijna vanzelf tot een project onder het motto ‘Nederlandse muziek rond 1795', waarvoor een stichting werd opgericht, een boek werd uitgegeven, een tweedaags festival werd georganiseerd en een dubbel-cd werd opgenomen. De titel van boek en cd werd ‘Hef aan, Bataaf!', naar de beginregels van een triomfcantate van Christian Friedrich Ruppe ter viering van de overwinning op de invasietroepen van Russen en Engelsen. Deze hadden in 1799 in een bloedige strijd in Noord-Holland geprobeerd om de gehate prins van Oranje weer in het zadel te helpen. De concerten vonden plaats in de Geertekerk in Utrecht, organisator was musicoloog en organist Gert Oost. Het zal dus ook niet helemaal toevallig zijn dat in de stad van Camerata opnieuw een academica is opgedoken die een nog veel grondiger onderzoek heeft gedaan naar de muziekcultuur waarbinnen de langzame éénwording van Nederland tijdens die buitengewoon woelige periode werd verklankt. De onderzoekster in kwestie, Renée Vulto, is daarop vervolgens gepromoveerd, en is uiteraard toegetreden tot het bestuur van de Stichting die het gezelschap (ondanks periodieke subsidieperikelen) in stand helpt houden. Op de cd die mede het resultaat is van het onderzoek staat opnieuw een reeks kostelijke liedjes, zoals deze spotternij op de gevluchte Willem V: Ach! gij zijt uw Wimpje kwijt! Zo weet een oude muziekensemble zich telkens weer te verjongen en te vernieuwen. Het jongste project van Saskia Coolen persoonlijk (The Burgundy Sessions) mengt oude en splinternieuwe muziek met improvisaties – een van de vaardigheden die alle ‘klassieken' nog moesten en konden beheersen, maar die naderhand alleen nog de afslag naar de jazz heeft kunnen vinden. Hoe dan ook, Camerata Trajectina weet bij zijn publiek al vijftig jaar lang de juiste snaar te raken – of die nu van luit, harp, gamba of snaarloze instrumenten als blokfluit en menselijke stem komen. Geïmproviseerd of niet, oud en nieuw harmonieus bij elkaar. Dat geeft steeds weer opnieuw bijzondere ervaringen. Een van de meest ontroerende momenten tijdens de jubileum-avond op 28 september was een tekst op Flow my tears van John Dowland, geschreven door Anna Enquist. Het is in schijn een oud verhaal uit de antieke mythologie, maar wie iets meer weet over de dichteres kan het interpreteren als een nooit te stillen, zeer persoonlijk verdriet. Demeter zoekt Waar is zij heen, waar zoek ik haar? Zoek naar het licht, keer naar de zon. Overspoelend mijn verlangen haar te horen. Stof heeft mij alweer bedrogen, Zoek het water, volg de stroom omlaag. Referenties Jolande van der Klis, Van Peeckelharing tot Pierlala. 40 jaar oude/nieuwe liedekens door Camerata Trajectina. 2014. Camerata Trajectina, Treur Nederland! Rampliederen door de eeuwen heen (inleiding Lotte Jensen). Globe Records, 2021. Camerata Trajectina, Revolutie! De straat op voor een nieuwe natie (inleiding Renée Vulto). Globe Records, 2022. Renée Vulto, Politics of Feeling in Songs of the Dutch Revolutionary Period. AUP Amsterdam, 2024. Programmaboekjes Feestelijk meezingconcert (28 september 2024) en Verliefd op Castelein (inleiding Nico van der Meel, november 2024). Inlichtingen: www.camerata-trajectina.nl of vrienden@camerata-trajectina.nl index |