DVD-recensie David Oistrach: Kunstenaar van het Volk?
© Aart van der Wal, december 2008
|
||||||
David Oistrakh | Artist of the People? Film van Bruno Monsaingeon over David Oistrach (1908-1974). MEDICI 3073178 • 75' • Formaat: 4:3 NTSC Voor het eerst uitgebracht in 1995 (op vhs-band)
Door een grillige speling van het lot stierven in Amsterdam twee van de grootste Russische musici aan een hartaanval, kort nadat zij in het Concertgebouw hadden gespeeld: de violist David Oistrach (66) op 24 oktober 1974 (die avond ervoor had hij in de Grote Zaal een Brahms-programma gedirigeerd) en de dirigent Kirill Kondrashin (67) - die vaak met Oistrach optrad - op 7 maart 1981, op de dag na zijn verjaardag, kort nadat hij de door ziekte gevelde Klaus Tennstedt op het laatste moment had vervangen. Dan was er de Russische pianist Joeri Egorov die - evenals Kondrashin in 1978 - tijdens een concerttournee in 1976 in ons land asiel had aangevraagd en gekregen, en in Amsterdam ging wonen. De aan aids lijdende en inmiddels blind geworden Egorov (34) koos op 16 april 1988 voor de vrijwillige dood. Op die laatste dag in het leven van David Oistrach had hij nog Brahms' Vierde symfonie gerepeteerd en een afzonderlijke repetitie gehouden met twee jonge solisten in Brahms' Dubbelconcert. Nog vlak voor zijn dood had hij naar dat Dubbelconcert (met zijn favouriete solist, de Franse cellist Pierre Fournier) geluisterd. Deze documentaire gaat over David Oistrach, een van de eerste grote Russische musici die nog tijdens het bewind van Stalin (1878-1953) in Europa concerten gaf. Zo trad de houder van de Lenin Orde al in 1951 op tijdens het muziekfestival in Florence en was hij kort na het aantreden van de nieuwe partijleider, Nikita Chroestsjov, te zien en te horen in Frankrijk (1953), Engeland en Finland (1954), Noorwegen, de VS en Japan (1955). Deze Kunstenaar van het Volk (de onderscheiding werd hem in 1953 verleend) maakte dus niet, zoals zo vaak wordt beweerd, deel uit van de schare Russische musici - zoals Leonid Kogan, Svjatoslav Richter, Mstslav Rostropovitsj, Emil Gilels en Gennadi Rozjdestvenski - die pas na het intreden van de 'dooi' voor het eerst de westerse podia mocht beklimmen. Bovendien was Oistrach de enige niet: de pianisten Lev Oborin en Vladimir Jampolski, de cellist Svjatoslav Knoesjvitski en de componist en dirigent Aram Katsjatoerjan traden al in het midden van de jaren vijftig in West-Europa met hem op en maakten zij voor EMI opnamen in Londen. Levensader: muziek Toen ik in eind jaren zestig in Moskou verbleef, viel het me op hoezeer de muziek in het dagelijks leven een plaats had gevonden. Dat was naar mijn gevoel veel sterker dan in het Westen. Toen ik ernaar vroeg keeg ik geen eenduidig antwoord. De een meende dat het alles te maken met de 'Russische ziel' (waarvan evenwel niemand een passende omschrijving kon geven), de ander verwees besmuikt naar de lange geschiedenis van armoede en repressie, met de muziek als een van de zeer weinige 'verlichtingen'. In de documentaire zegt Rozjdestvenski (hij komt daarin uitgebreid aan het woord) iets soortgelijks. In die zin was er dan ook een sterke verwantschap tussen schaken, literatuur en muziek. Inderdaad, in de centrale schaakclub van Moskou moest bijna letterlijk om een plaatsje aan een schaaktafel worden gevochten, stonden de mensen er drie rijen dik te wachten, zoals ze op zoveel plaatsen in de rij stonden, geduldig wachtend. In de parken en op de pleinen zag je veel Moskovieten verdiept in een spelletje schaak of in een boek. Al is Rusland een schier onmetelijk land, dat neemt niet weg dat het toch een fenomeen op zich is dat er niet alleen zoveel grote Russische componisten zijn geweest en nog zijn, maar dat er eveneens sprake is van een waar mer à boire van musici die in de wereldtop hun onvervangbare plaats hebben ingenomen. Misschien was het wel de in de gewone Sovjetburger verankerde mengeling van levensangst en levenskunst die, vergeleken met het westen, tot een intensere muziekbeleving leidde en daarmee tevens de weg vrijmaakte naar het politieke misbruik dat daarvan het onvermijdelijke gevolg was. Belangrijke componisten zoals Dmitri Sjostakovitsj, maar ook uitvoerende musici werden met feilloze intuïtie 'ingezet' om het 'sociale realisme' artistieke kracht bij te zetten. Hun reputatie straalde als het ware af op het systeem. Zij, de staatsdienaren, moesten in het Westen het beste van zichzelf geven, concoursen winnen, triomferen. Zoals Rozjdestvenski het uitdrukte: Wie geen eerste prijs haalde, moest op zijn tellen passen. Die levensader stroomde niet vloeiend, er waren allerlei haperingen in die meedogenloze jacht op artistiek succes in het buitenland, waarin het staatsimpresariaat Gosconcert, een bureaucratisch bolwerk van ongekende willekeur, vrijwel altijd en met ongekend vasthoudende ijver een doorslaggevende rol speelde. Aanval op Rostropovitsj Rozjdestvenski zegt met stelligheid dat als Ojstach zich openlijk kritisch over het Sovjetregiem zou hebben uitgelaten, wij zijn viool nooit en te nimmer hebben gehoord. Het klinkt uit zijn mond als een rechtvaardiging, zo niet een verontschuldiging voor Oistrachs althans publiekelijk betoonde solidariteit met een politiek systeem dat aan de mensenrechten geen enkele waarde toekende en ondanks de schoorvoetend in gang gezette versoepeling van de onmenselijke stalinistische dictatuur land en volk in een ijzeren greep hield. Dat kunstenaars door dat systeem, eerst onder Chroestjsov en daarna onder Brezjnjev, niet aleen in hun artistieke vrijheid ernstig werden beknot, maar ook nog eens met gruwzaam raffinement werden uitgebuit, weerhielden Oistrach en anderen er niet van om het beste en kostbaarste wat zij bezaten, hun muzikaliteit, ten dienste te stellen van de machthebbers. Toch dook er toch nog af en toe een witte raaf op, zoals Mstslav Rostropovitsj, die het in 1970 publiekelijk opnam voor de schrijver Aleksandr Solzjenitsjin, nadat de cellist al in 1948 op het conservatorium in de ban was gedaan, nadat hij had geprotesteerd tegen het decreet van 10 februari, die de rechtstreekse, door de staat gelanceerde aanval op de 'formalistische' componisten inluidde. Een van de gevolgen daarvan was dat Sjostakovitsj het leraarschap aan de conservatoria van Moskou en Leningrad verloor. Rostropovitsj verloor dan ook in 1970 prompt het recht om naar het buitenland te reizen en samen met zijn vrouw Galina Visjnevskaja werd hij op een concerttournee gestuurd langs allerlei onbeduidende Siberische dorpen en gehuchten. En Oistrach? Hij ondertekende een manifest tegen Rostropovitsj dat in de Pravda verscheen en waarvoor hij de grote cellist op de dag vóór publicatie om vergiffenis vroeg. En die van de ruimhartige, joviale Rostropovitsj ook kreeg (wie kon er steviger, warmer omhelzen dan 'Slava'?)
Persoonlijke en artistieke integriteit De vraag is in hoeverre de persoonlijke integriteit van die van de artistieke integriteit valt te scheiden. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat zij hand in hand gaan, maar de weinig florissante jaren dertig en de daarop volgende oorlogsjaren hebben aangetoond dat dit niet zo is. Niemand zal twijfelen aan de artistieke integriteit van grote musici als Willem Mengelberg, Cor de Groot, Karl Böhm, Richard Strauss, Wilhelm Furtwängler, Wilhelm Kempff of Elly Ney, maar dat waren toch op zijn minste grote opportunisten die er alleen maar in waren geïnteresseerd om hun eigen muziekkarretje voort te duwen, desnoods door de nazistische modder. Hoe zat dat eigenlijk bij Oistrach? Hij bewoog zich echt niet met gesloten ogen door het (Sovjet)leven, las kranten, wist wat er met veel van zijn vakbroeders was gebeurd en moet goed hebben begrepen hoezeer vanuit het Kremlin de golven van terreur zich over het gehele land hadden uitgebreid, een proces dat meerdere decennia in beslag nam. Zoals zovelen werd ook Oistrach door angst geterroriseerd, bang voor het gebonk op de deur, als voorbode van verhoor en uiteindelijke wegvoering. In Oistrachs flat werden alle mannen weggevoerd. Hij bleef uiteindelijk over... Geboren in 1908 in Odessa had Oistrach de stalinistische terreur in alle denkbare geuren en kleuren meegemaakt, en deels ook aan den lijve ondervonden. Ook hij moet hebben geleden onder de beperkingen die hem van staatswege werden opgelegd, al zal hij die mogelijk deels als 'in de natuur der dingen' hebben opgevat. Wie zo lang onder het juk van een dergelijk systeem leeft, er financieel afhankelijk van is ("niets zonder Stalin!"), zich verantwoordelijk voelt voor zijn gezin, zal er anders tegenaan hebben gekeken, ermee om zijn gegaan dan degenen die daar buiten stonden en met hun wijsheid achteraf de vinger vermanend ophieven. Dat beeld is zeker niet opwekkend, maar we moeten daarover niet al te gemakkelijk willen oordelen. De twintigste-eeuwse Russische geschiedenis wemelt van de kunstenaars en wetenschappers die - samengevat - eieren voor hun geld kozen. Het aantal Osip Mandelstams is beperkt geweest. Zo heeft bijvoorbeeld Sjostakovitsj zich openlijk nooit tegen het regiem verzet of ook maar een noot muziek geschreven die rechtstreeks de aanval opende op diegenen dat hen in de houdgreep hadden. Wat we er nu ook in mogen vinden, het zijn uitsluitend metaforen, met uitzondering wellicht van de Dertiende symfonie, hoewel ook hierin de dubbezinnige ambivalentie overheerst. "Hij heeft nooit in het totalitarisme geloofd. Anders had hij nooit zo kunnen spelen zoals hij deed," aldus Rozjdestvenski. Maar of de dirigent gelijk heeft? Rozjdestvenski maakt geen onderscheid tussen persoonlijke en artistieke integriteit, maar vast staat wel dat Oistrach niet inging op het advies van Yehudi Menuhin om de Sovjet-Unie voorgoed te verlaten en zich in het Westen te vestigen, om daar dan vervolgens verder te bouwen aan zijn carrière. Het zou Oistrach bijna zonder moeite zijn gelukt, zeker met de hulp van Menuhin, want zijn eminente kunstenaarschap was in Europa niet onopgemerkt gebleven. Maar nee, Oistrach voelde zich te sterk verplicht aan volk en vaderland om die stap te kunnen zetten. In Rusland had hij zijn opleiding gekregen en gaf hij les aan het conservatorium, maar misschien was voor hem wel het belangrijkste dat hij zijn landgenoten niet in de steek wilde laten. Ze zouden bovendien worden beroofd van zijn vioolspel! Hij nam de zaken zoals ze kwamen. Dat varieerde van visa die pas op het laatste moment of helemaal niet werden verstrekt en opnamen onder het wakend oog van KGB-agenten. Of opnamen in de akoestische beruchte Salle Wagram in Parijs omdat Oistrach geen visum voor Londen (waar aan Abbey Road EMI's studio's zijn gevestigd) had kunnen bemachtigen. Dus moesten de technici van EMI in november 1958 daar in Parijs aan de slag om het Vioolconcert van Beethoven onder André Cluytens op te nemen. Zeker, producer Walter Legge en balance engineer Paul Vavasseur wisten er nog veel van te maken en bleef die verschrikkelijke nagalm daar stevig binnen de perken, maar toch. In juni 1960 herhaalde de oefening zich, ditmaal met het Vioolconcert van Brahms onder Otto Klemperer (een al even fraaie opname overigens). Oistrach wist dat zijn kunstenaarschap door de Sovjetstaat om publicitaire redenen werd gebruikt. In de trant van "zie, wat het sociale realisme kan voortbrengen." Maar dat is allemaal geschiedenis, het Verdriet van Rusland is weggezakt in de archieven, om slechts af en toe weer op te duiken in boeken, tijdschriften of films. Wat echter is gebleven is Oistrachs onvervalste artistieke grootheid waaraan onze huidige violistengeneratie zich alleen met de grootste moeite kan spiegelen. Oistrach, Rostropovitsj, Menuhin en Sjostakovitsj Bij mij bleef een aantal bijzondere filmfragmenten lang nasudderen. We zien en horen Oistrach met Menuhin in Bachs Dubbelconcert BWV 1043, en met Rostropovitsj in Brahms' Dubbelconcert op. 102. Het is de ongekende, daaruit opwellende synergie die de muziek naar een alles overheersende, nieuwe dimensie doet opklimmen, het onthutst, ontroert diep en doet iedere vergelijking in het niet verzinken. Dan is er het telefoongesprek tussen Oistrach en Sjostakovitsj naar aanleiding van de eerste uitvoering van diens Tweede vioolconcert, op 26 oktober 1967 in het Moskouse conservatorium (de componist droeg zijn beide vioolconcerten en zijn vioolsonate aan Oistrach op; het Tweede vioolconcert naar aanleiding van Oistrachs zestigste verjaardag). De in beeld gebrachte partituur biedt de helpende hand bij het gesprek over de technische aspecten van de uitvoering. Briljante montage Monsaingeon (hij is zelf violist) heeft een groot arsenaal aan uiteenlopende (zwartwit) filmfragmenten uit allerlei archieven opgedoken en daaruit een hechte eenheid gesmeed, waarin de kijker wordt meegevoerd in de meest markante levensfasen van zowel de mens als de violist Oistrach. Zoals gebruikelijk in dit type documentaire scherpen de vele interviews (met o.a. zoon Igor Oistrach [die niet alleen uiterlijk sterk op zijn vader lijkt], Gennadi Rozjdestvenski, Gidon Kremer, Yehudi Menuhin en Mstslav Rostropovitsj) het profiel van Oistrach nog verder aan, en wordt ook op de tragiek in Oistrachs bestaan een helder licht gegeven. Hij was immers de musicus wiens enorme artistieke gaven door een meedogenloos regiem onbeschaamd werden geëxploiteerd, zonder hem de gelegenheid te geven daarvan financieel te profiteren (het merendeel van de in het Westen gegenereerde recettes verviel aan de Sovjetstaat). We zien Oistrach als violist, dirigent en leraar, vergezeld van de anekdotes die nog eens uitdrukkelijk bevestigen hoe innemend, geliefd en bescheiden deze grote violist moet zijn geweest. Maar ook Monsaingeon laat ons achter met het raadsel waarom Oistrach de stap naar de vrijheid uiteindelijk niet heeft willen maken, hoe definitief dat voor hem dan zal hebben uitgepakt. index | ||||||