DVD-recensie Alfred Brendel speelt en introduceert de late pianowerken van Franz Schubert
© Aart van der Wal, februari 2008
|
||
Alfred Brendel plays and introduces Schubert's Late Piano Works.Pianosonates in a, D 784 - in C, D 840 (onvoltooid) - in a, D 845 - in D, D 850 - in G, D 894 - in c, D 958 - in A, D 959 - in Bes, D 960 - Fantasie in C, D 760 (Wanderer) - Drei Klavierstücke D 946 - Moments musicaux D 780 - Impromptu's D 899 - Impromptu's D 935. Alfred Brendel (piano), Peter Hamm (regie). Duits gesproken, ondertiteling in Engels - Frans - Spaans, PCM Stereo, beeldformaat 4:3 EuroArts 2056558 • 9.24' • (5 dvd's) Brendel behoort zonder enige twijfel tot de grootste pianisten van de afgelopen bijna vijftig jaar, wat natuurlijk niet wil zeggen dat zijn vertolkingen zonder uitzondering ook tot de grootste behoren. Mogelijk klinkt het wat paradoxaal maar wie geen inzinkingen kent is volgens mij geen groot pianist. De op deze 5 dvd's samengebrachte toelichtingen (de eloquente Brendel weet zich ook in het Duits uitstekend te redden) op en de interpretatie van de zogenaamde late Schubert-werken dateren alle uit 1976-1977. Inhoudelijk lijken deze uitvoeringen sterk op die op het label Vox/Turnabout, daarna gevolgd door de eerste Philips-opnamen uit het begin van de jaren zeventig (op 8 lp's, in die bekende zalmkleurige doos, nr. 6747 175, later ook op cd verschenen). Wat mij betreft is dit tegelijk het beste nieuws, want ik vind Brendels Schubert uit die periode eenvoudigweg de beste, met als kernbegrippen frisheid en spontaniteit, gepaard gaande met een toen al diep inzicht in de vaak grillige structuur van deze muziek (zowel wat de vorm als wat de melodische en harmonische textuur betreft). Geen maniertjes, geen gekunsteldheden, maar grootse vertolkingen 'aus einem Guss'. Artur Schnabel en Eduard Erdmann durfden het zo'n tachtig jaar geleden aan om de pianomuziek van Franz Schubert althans nog in bescheiden mate op de kaart te zetten. Zij waren feitelijk de eersten die de muziekwereld, maar bovenal de muziekliefhebber de weg wezen naar deze grootse muziek. Een ware mijlpaal in een tijd dat nog vrijwel niemand ook maar iets wist van deze sonates en klavierstukken. Eind jaren twintig, toen Schubert al honderd jaar dood was, kenden de grootste pianisten (o.a. Rachmaninov) niet of nauwelijks Schubers pianomuziek. Zelfs tot in de jaren zeventig bleef deze zo wonderbaarlijk mooie muziek voor velen nog steeds verborgen. Brendel schreef het zelf terecht in zijn alleraardigste boekje Nachdenken über Musik (Piper Verlag, 1977): de vele vooroordelen over Schuberts pianomuziek stonden haar bekendheid in de weg. Ik zou daaraan toe willen voegen: onbekend maakt onbemind. Gold dat dan ook voor Schuberts tijdgenoten? Aan de hand van hetgeen tijdens Schuberts leven in druk verscheen moet het antwoord helaas bevestigend luiden. Met uitzondering van de stukken voor piano vierhandig (daar was blijkens de vele uitgaven veel vraag naar) verschenen slechts drie pianosonates in druk: in a, D 845 (1825), in D, D 850 (1825) en in G, D 894 (1826). Daarnaast verschenen nog de Wanderer-fantasie D 760 (1822), de Moments musicaux D 780 D 780 (1828) en de eerste twee Impromptus (in c en in Es) uit D 899 (1827). Voorwaar geen rijke oogst. Wat er enige decennia na Schuberts dood wel werd gepubliceerd viel vaak ten prooi aan de luimen des uitgevers, om het beter verkoopbaar te maken. Maar ook nog tot diep in de vorige eeuw was het met de kwaliteit van vele gepubliceerde uitgaven van Schuberts werken droevig gesteld. Zelfs op de 'Urtext' uitgaven kon niet blindelings worden vertrouwd. Schuberts pianomuziek wordt meestal in twee perioden ingedeeld: tot 1819 en van 1822-1828. Daartussen bevinden zich dan de drie jaren waarin de componist weliswaar veel liederen componeerde, maar zich toch vooral bezighield met het Singspiel, dat hem geen enkel succes bracht. Schuberts 'rijpe' periode (een op zich nogal wazig begrip) valt tussen de herfst van 1822 en zijn dood in 1828. Wat vanaf de conceptie van de Wanderer-fantasie in hoge mate opvalt is de koortsachtige scheppingsdrang die zich van Schubert lijkt te hebben meester gemaakt. Het is speculatief, maar toch moet er serieus rekening mee worden gehouden dat Schubert in 1822 de gevolgen van de opgelopen syfilis letterlijk aan den lijve ondervond en zich daardoor met de begrensde tijd geconfronteerd zag. Het draait ook in de komende jaren om de intensiteit van de expressie, om geconcentreerde muzikale gedachten, nieuwe harmonische wendingen en een grotere afstand tot gemoedelijkheid. Schubert is in zijn laatste levensjaren veel minder de schepper van wonderschone melodieën en veel meer de dramaturg die niet alleen in zijn liederen (Der Doppelganger en Am Meer) maar ook in het instrumentale vlak naar nieuwe horizonten reikt. Het drama dat zich ontvouwt heeft een hechte structuur niet als kern, maar meer de improvisatorische vrijheid. Alsof de gedachterijkdom, de gevoelsstromen niet meer in de sonatevorm passen (zoals in de voorlaatste Pianosonate D 959). De veel gehoorde opmerking dat Schuberts muziek zozeer in het Oostenrijkse landschap is geworteld wordt in deze uitvoeringen volstrekt overtuigend naar het rijk der fabelen verwezen. Al die late pianowerken behoren zonder enige twijfel tot de instrumentale glansstukken waarmee de pianist zijn virtuositeit kan demonstreren, maar zij is nooit doel op zichzelf. Het bijna donderende geweld dat in de Wanderer-fantasie op de toehoorder wordt afgevuurd is niet meer dan een - zij het zeer wezenlijk - onderdeel van een gepassioneerd discours van orkestrale dimensies dat alle wezenselementen van het menselijke gevoel omvat. Daarom ook kan ik mij zelden aan de indruk onttrekken dat nog jonge pianisten dit werk alleen vanuit de virtuoze invalshoek benaderen (waarbij ze wat dit betreft in het goede gezelschap van Franz Liszt verkeren, die er een minipianoconcert van brouwde). Het 'leven' heeft hen nog niet de empirische kennis aangeleverd om het grootse werk ánders te benaderen. Wie zich in de concertzaal of de opnamentudio aan deze sonates waagt moet zich allereerst goed realiseren dat Schuberts pianomuziek voor gebruik binnenshuis was bedoeld. Het kwam slechts sporadisch voor dat een pianowerk in die tijd tot in de concertzaal reikte. Wat trouwens voor de meeste negentiende-eeuwse componisten gold: ook Beethovens sonates waren zelden of nooit in de concertzaal te horen. Een tweede belangrijk punt is Schuberts vocale achtergrond, niet alleen als zanger maar ook als liederencomponist. Al is het puur melodieuze aspect in zijn late werken niet meer prominent, de thematiek heeft wel degelijk vocale raakvlakken, en in het bijzonder die van de liedkunst. Wie Mozarts opera's niet goed kent zal ook zijn instrumentale muziek onvoldoende reliëf kunnen geven; met Schubert is het niet anders. Hindernissen genoeg op de weg naar de overgave aan Schuberts pianomuziek. Wat mogelijk ook vandaag de dag deze muziek nog parten speelt is de relatieve onberekenbaarheid ervan. De heldere klassieke vormgeving werd door Schubert naar de achtergrond geschoven, motieven dienen niet als bouwstenen voor een overweldigende architectuur (Beethoven), melodische frasen werden verder opgerekt, terwijl alleen onderdelen daarvan werden doorontwikkeld. Vaak lijkt het op de strijd tussen expansie en structuur. In Schuberts late periode overheerst de orkestrale pianostijl. Dat kunnen we ook aflezen aan de vele tremoli, de vele dubbeloctaven en de uitvoerige toonherhalingen. Dikwijls ontstaat de indruk van een piano-uittreksel van een orkestwerk, alsof de componist oorspronkelijk eigenlijk iets geheel anders in de zin had dan een sonate. Een uitgekiend pedaalgebruik versterkt die indruk nog eens. Het is immers het pedaalgebruik dat zoveel bijdraagt aan de kleurenrijkdom en de harmonische dieptewerking. Menige pianist maakt de voor de hand liggende fout om kort genoteerde basnoten niet dóór te laten klinken, wat onherroepelijk tot een storend waarneembare verarming van het muzikale betoog leidt. Er is - zoals Brendel het eens uitdrukte - een essentieel verschil tussen de technische en de muzikale notatie. Er zijn interpretaties die de toehoorder tot ademloos luisteren dwingen, juist doordat erin wordt geádemd. Dat is iets anders dan wat langer bij een prachtig beeld stilstaan. Brendel introduceert en speelt Brendel geeft een uitvoerige, maar heldere toelichting bij de te spelen werken. Hij behandelt niet alleen de specifieke eigenschappen van de afzonderlijke sonates en klavierstukken, maar plaatst ze ook in de bredere context van Schuberts tijd, wat zeker fascinerende gezichtspunten oplevert. Zijn betoog zou in een conservatoriumomgeving niet misstaan, hoewel het ook de leek zal aanspreken die meer over Schuberts instrumentale muziek en de achtergronden daarvan te weten wil komen. De door Radio Bremen in de periode 1976-77 gemaakte opnamen doen uiterlijk wat gedateerd aan (we zien een nog tamelijke jeugdige Brendel in de typische kledij van de jaren zeventig, toen ook al met pleisters rond de vingers.), maar zijn uiteenzettingen - gelardeerd met prachtige anekdotes, niet zonder humor - hebben nog niets van hun actualiteit verloren. Dat wil niet zeggen dat u zijn opvattingen van a tot z hoeft te delen, maar dat ze tot nadenken stemmen staat buiten kijf. De uitvoeringen zelf munten uit door - ik schreef het al - frisheid en spontaniteit. Naar mijn smaak is dit Schuberts pianomuziek op zijn best, onopgesmukt, Latijns helder en vervuld van een weemoed die zonder enige gekunsteldheid uit deze klanken opwelt. Maar er is meer, variërende van zangerige expressiviteit tot in kolossale erupties uitmondende Lebensstürme. Ook voor Brendel geldt dat het pedaalgebruik een buitengewoon belangrijk hulpmiddel bij de articulatie is. We worden verrast met een uitgelezen kleurenpalet dat niet op zichzelf staat maar de frasen met elkander verbindt en harmoniewisselingen een indrukwekkend reliëf geeft. Hier niet, zoals bij zovele andere pianisten, allerlei losse episodes maar een coherent parcours dat op zich een uiterst krachtig pleidooi inhoudt voor Schuberts weidse panorama's. Brendel, de muzikale denker, die de frisheid en spontaniteit daarvoor niet heeft opgegeven. Hij ontloopt het gevaar dat in een te filosofische benadering besloten ligt, maar biedt ons de meesterlijke uitwerking van complexe patronen. Beeld en geluid De beeldregie is spaarzaam, met een beperkte cameraopstelling. Het geluid is doorgaans uitstekend, al hoorde ik in sommige passages - waarin Brendel de muziek aan de hand van voorbeelden toelicht - soms een spoortje vervorming. Storend vond ik dit evenwel niet. Zeker, de latere Philips-opnamen (vanaf eind jaren tachtig) klinken beter, warmer en meer contrastrijk, maar Brendel is daarin ook meer bestudeerd, minder spontaan. Dat alles tezamen genomen maakt deze dvd-uitgave op EuroArts bepaald niet minder. Slotconclusie Het belang van deze dvd-productie kan niet voldoende worden benadrukt. We zien en horen Brendel vanuit het perspectief van zowel de muziekstudent als de muziekliefhebber. Het gemak en de intensiteit waarmee hij Schubert 'verdedigt' sluit naadloos aan bij de eruditie die hij daarbij tentoonspreidt. Dit is 'muziekonderwijs' op het hoogste niveau, met deze fascinerende docent bovendien als de meeslepende uitvoerder van deze onvergankelijke muziek. Om eindeloos van te genieten en heel wat boeiender dan de vele 'masterclasses' waarmee we worden overspoeld. Overigens merkwaardig dat op het doosje en aan de buitenkant van de cassette Brendel anno nu staat afgebeeld, in tegenstelling tot de nog maar nauwelijks 45-jarige Brendel ten tijde van de opnamen. Kopers kunnen - als ze althans de achterzijde van de doos niet eerst aandachtig lezen - daardoor op het verkeerde been worden gezet. index | ||