![]() DVD-recensie Net niet ingeloste beloften: Beethoven in Bochum
© Aart van der Wal, mei 2011
|
|||
Beethoven: de vijf pianoconcertennr. 1 in C, op. 15 - nr. 2 in Bes, op. 19 - nr. 3 in c, op. 37 - nr. 4 in G, op. 58 - nr. 5 in Es, op. 73 (Keizersconcert) Daniel Barenboim (piano), Staatskapelle Berlin o.l.v. de solist Regie: Michael Beyer EuroArts 2056779 • 114' + 84' • (2 dvd's) Live-opname: 21-23 mei 2007, Jahrhunderthalle, Bochum De vraag is altijd - en dat geldt dan met name voor de laatste twee pianoconcerten - of een 'aparte' dirigent niet de voorkeur verdient. In dit geval geeft Barenboim zelf het bevestigende antwoord, zij het met dien verstande dat het type kapelmeester dat alleen maar keurig op de winkel past door Barenboims dirigeerkunst verre wordt overtroffen. Zoals er met name in het Keizersconcert toch tamelijk veel dirigenten zijn die weliswaar stevig gespierd leven in de brouwerij brengen, maar tevens doodgemoedereerd allerlei boeiende details laten liggen. Op het eerste gehoor klinkt het wel indrukwekkend, maar na verloop van tijd begint dat oppervlakkige gehoempapa behoorlijk te irriteren. Dan veel liever een pianist én dirigent als Barenboim die kiest voor hechtheid, voor coherentie binnen het geheel en heel goed weet dat een van de sleutelwoorden in deze concerten de melodische en ritmische profilering is. Daar komt dan nog bij dat Barenboim een brede en jarenlange ervaring als all-round musicus achter zich heeft die hem in staat stelt om hoofd- van bijzaken te scheiden, maar zonder in routine te vervallen.. Terug naar Barenboim en zijn Berlijnse Staatskapelle. Ik denk niet dat het lukt om bij wijze van spreken geblinddoekt te horen dat in de eerste drie concerten de pianist tevens de rol van dirigent vervult. We danken de jeugdige frisheid in de hoekdelen en de poëtische zeggingskracht in de middendelen aan Barenboims afwisselend soepel en scherp geprofileerde discours in zowel de piano- als de orkestpartij, met een ritmische veerkracht die vaak vanachter de piano ontstaat en vervolgens in het orkest zijn uitlopers vindt. Barenboim gaat voor een gespierde aanpak die het 'Sturm und Drang' karakter van deze muziek terecht onderstreept, maar in toom wordt gehouden door een perfect gevoel voor evenwicht. Dan zijn er in deze vertolkingen veel delicate momenten (Largo in op. 15 en Adagio in op. 19) die zijn bevrijd van de van zoveel andere uitvoeringen bekende, bijna plechtige warmte: de luisteraard wordt deelgenoot gemaakt van Barenboims strikt heldere betoogtrant waarin de spanningsbogen voldoende tijd krijgen zich echt expressief te ontwikkelen en de sterke onderliggende puls de rest doet. Dit zijn van die momenten - en dat zijn er vele - die pleiten voor Barenboim de pianist en voor Barenboim de dirigent.
In de laatste twee concerten (op. 58 en op. 73) pakt dat echter minder goed uit. Althans, het lijkt er sterk op dat Barenboim zich teveel bezighoudt (moet houden?) met de buitenkant en daardoor aan de binnenkant niet meer voldoende toekomt. Wat daarbij ongetwijfeld een rol zal hebben gespeeld zijn de individuele kwaliteiten van de musici van de Staatskapelle Berlin, want wie Barenboims cd-opname uit 1986 met de Berliner Philharmoniker erbij haalt constateert al snel dat de combinatie pianist/dirigent toen beter uitpakte. In die EMI-opname hebben de orkestpartijen een meer eigen gezicht gekregen en worden ze minder 'slaafs' ingevuld dan door de collega's van de Staatskapelle, die te zeer gefocust zijn op Barenboim en daardoor wellicht te weinig individuele vrijheid aan de dag leggen. Hoe anders pakte dat uit bij de combinatie Barenboim-Klemperer aan het eind van de jaren zestig, eveneens door EMI vastgelegd, maar nu met het Londense Philharmonia Orchestra. De uiterst fragiele Klemperer was de tachtig al gepasseerd, maar dat valt van het orkestaandeel absoluut niet af te horen. Integendeel, er wordt voortdurend onder hoogspanning gemusiceerd, met een ronduit elektriserende dynamiek en ritmiek. Daar komt bij dat Klemperers greep op de materie weer exemplarisch is en er niet te ontkomen valt aan dat radiante samenspel van gevoel en intellect waarvan zowel het Vierde als het Vijfde pianoconcert doordesemd is. We horen een nog jonge (Barenboim was toen pas drieëntwintig), artistiek zelfbewuste pianist en een oude maestro met elkaar wedijveren op een niveau dat ook ruim veertig jaar later nog diepe indruk maakt. Het is dan misschien niet de beste uitvoering ooit, maar wel een van de meest boeiende in de gehele discografische geschiedenis. Kort samengevat missen de uitvoeringen van met name de laatste twee pianoconcerten in Bochum (in het kader van het Klavier-Festival Ruhr) de mijns inziens zo noodzakelijke wisselwerking tussen piano en orkest: het is de solopartij die de aandacht voortdurend naar zich toetrekt doordat het orkestrale aandeel zich veelal beperkt tot een puur ondersteunende rol. Waar de consensus en niet het debat overheerst is de uitkomst onvermijdelijk 'poldermuziek', hoe aangenaam die ook klinkt en hoe mooi die ook is vastgelegd. index |
|||