![]() DVD-recensie Beethoven: Fidelio
© Aart van der Wal, september 2004
|
Beethoven: Fidelio. Gabriela Benacková, Josef Protschka, Robert Lloyd, Marie McLaughlin, Neill Archer,Monte Pederson, Hans Tschammer, Royal Opera House Covent Garden koor- en orkest o.l.v. Christoph von Dohnányi. Arthaus Musik 100.074 Beethovens Fidelio is in de loop der jaren door menige regisseur in een modern jasje gestoken om het drama daarmee althans visueel naar moderne tijden te verplaatsen. Die tamelijk twijfelachtige eer deelt dit waarlijk diep menselijke drama - dat in alle mogelijke gruwelijke varianten ook vandaag de dag nog met groot leedwezen tot ons komt en waar o.a. Amnesty International dagwerk aan heeft - met bijvoorbeeld menige opera van Puccini en Verdi. Maar het valt mij althans bepaald niet mee om in een 'klassieke' opera de hoofdrolspelers op het toneel rond te zien klossen in leren jasjes temidden van een decor van moderne flatgebouwen, een snackbar en meer van dit soort contemporaine verworvenheden. Zo bruin bakte regisseur Adolf Dresen het gelukkig niet, maar ook deze Londense opvoering uit 1991 ontkomt niet aan een heuse flat die zó gekopieerd lijkt van de troosteloze, slecht gebouwde steenklompen die in het voormalige Oostblok op onverklaarbare wijze de tand des tijds toch weten te doorstaan. Van de kledij van Rocco en Jacquino zal Beethoven evenmin ook maar enige voorstelling hebben gehad, maar dat het uiteindelijk geen leren jasje is geworden vind ik in dit geval al heel wat. Aan de positieve kant van de weegschaal zien we uitstekende acteerprestaties en horen we fraaie, evocatieve vocalen waarbij de dramatische expressie zeker niet ontbreekt. Benacková in de rol van Fidelio kampt met hetzelfde probleem als de meeste dames uit heden en verleden: ze lijkt niet op een man en een ieder ziet op slag dat het zo is, wat steevast een nogal onnatuurlijk geheel oplevert. Over haar uitbeeldings- en zangtalenten echter niets dan goeds. Pedersons Pizarro is een klasse apart, hij beeldt realistisch de gewetenloze schurk uit die Florestan zo snel mogelijk uit de weg wil ruimen en vindt in Rocco, hier ook terecht uitgebeeld als een weinig doortastende, zelfs slappe maar bovenal slaafse gevangenenbewaarder, een trouwe medespeler in het uitvoeren van zijn snode plannen. Protschka zet een Florestan van vlees en bloed neer die, opgesloten in een werkelijk afzichtelijk ogende kerker, op grandioze wijze in O namenlose Freude vocaal zijn hoogste troeven uitspeelt. De rol van Marzelline schuift tussen al het vocale geweld enigszins naar de achtergrond maar dat ligt zeker niet aan McLaughlin die een uitstekende partij neerzet. Het gevangenenkoor slaagt er - zoals vrijwel altijd - niet in om een realistisch beeld van deze zo lang van frisse buitenlucht verstoken tobberds te schetsen. Het is allemaal onecht, gecosmetiseerd. Von Dohnányi is weliswaar minder spectaculair, wat nuchterder ook dan Klemperer (EMI) en Bernstein (DG), maar met fraaie strijkers, fijnzinnige houtblazerstrekjes en sonoor koper in goede balans geeft hij er blijk van het orkestrale aandeel stevig in handen te hebben. De contrabassen - zó belangrijk in Beethoven - missen pregnantie, maar dat ligt aan de opname die mij te diffuus is, met té veel galm in de kerkerscène: overdaad schaadt. Mijn favoriete Fidelio is dit dus niet. Daarvoor wijk ik uit naar de cd-uitgave met Klemperer (EMI) die ik nog steeds artistiek de beste vind van alle voorhanden stereo-registraties. index |