DVD-recensie © Paul Korenhof, september 2024
|
Een saillant moment beleefde ik na het derde bedrijf van Siegfried. Sinds haar Isolde in Glyndebourne (2003) heb ik een grote bewondering voor Nina Stemme, maar tijdens Die Walküre werd ik mij sterk bewust van het feit dat we nu twintig jaar en veel grote operapartijen verder zijn. Na Siegfried greep ik daarom ter vergelijking even terug op de stralende en intense Martha Mödl in een Bayreuther opname uit 1955 en dat leverde toch wel een flink contrast op. In Berlijn kon Stemme in de eerste twee delen geen echt jeugdige en gepassioneerde Brünnhilde meer neerzetten, al moet ik er meteen aan toevoegen dat zij zich in Götterdämmerung uitstekend revancheert. Niet alleen is zij daar beter op dreef, maar in dat slotdeel moet Brünnhilde toch ook iets rijper klinken en zowel in het tweede bedrijf als in 'Starke Scheite' maakt zij haar reputatie weer ten volle waar. De grote verrassing was echter dat ik mij opeens bewust werd van de schitterende orkestklank die hier toch een beetje door de overdadige beelden overwoekerd dreigt te worden. In Das Rheingold en Die Walküre zorgden chef-dirigent Donald Runnicles en zijn Berlijnse musici al voor een schitterende muzikale ondergrond, helder, vol van klank, met perfect op elkaar aansluitende tempi en een aangename aandacht voor de leidmotieven (wat tegenwoordig echt niet meer algemeen is). Door de beperkte monoklank van de Bayreuther opname werd ik mij echter nog sterker bewust van het feit dat vooral gedurende de hele Siegfried Runnicles en zijn orkest mij door de vitaliteit van hun spel (plus de directe opname!) op de punt van mijn stoel hadden laten zitten. Van de weeromstuit ben ik weer van voren af aan begonnen, nu met minder aandacht voor wat er allemaal op mijn scherm te zien was, en dat beviel mij uitstekend. Niet dat alle solistische prestaties op het hoogste niveau staan, maar wel zijn vrijwel de belangrijkste rollen uitmuntend bezet en het ensemblespel staat op het niveau dat men van een van de laatste echte Duitse ensembles kan verwachten. Het sterkste punt en daarbij een solide fundament onder veertien uur muziek is echter de bijdrage van dirigent en orkest. Al in het begin van zijn carrière toonde de nu zeventigjarige Donald Runnicles zich een een bevlogen Wagner-dirigent. In Bayreuth was hij assistent van Georg Solti bij diens Ring-dirigaat en tijdens zijn tien jaren als GMD in Freiburg (vanaf 1989) heeft hij zich heel bewust verder toegelegd op Wagner en op de Duitse muziek in het algemeen. Dat heeft hem geen windeieren gelegd, zoals blijkt uit deze uitvoering, de eerste complete Ring die ik van hem hoorde en een uitvoering waaraan hij als muzikaal leider van de Deutsche Oper Berlin ook de grootste mogelijke zorg kon besteden. De enscenering Wie eerdere ensceneringen van Herheim gezien heeft, in het bijzonder diens Parsifal in Bayreuth en Pikovaja dama bij DNO, zal niet verbaasd zijn dat hij ook hier het verhaal wel volgt, maar in een virtuoos samengaan van diverse werelden en tijden waarbij de componist zelf ook op de een of andere manier om de hoek komt kijken. Zagen we in Bayreuth Wagner's wereld op het toneel en in Schoppenvrouw Tsjaikovski als zwijgend personage, hier blijkt de dwerg Mime het geagiteerde evenbeeld van Wagner, inclusief de bekende paarse baret (ook Wagner was trouwens een tamelijk kleine man). Tegelijk doet zijn grimering echter denken aan antisemitische karikaturen uit zowel Wagner's tijd als de tijd van het nazisme. De tenor Ya-Chung Huang, vorig jaar in dezelfde rol opmerkelijk op dreef tijdens een NTR ZaterdagMatinee, grijpt hier dankbaar alle kansen en zorgt voor een vocaal en in spel virtuoze creatie. Koffers Die mix van verhalen, tijden, fictie en realiteit met herinneringen aan historische producties zoals we die we ook in Parsifal zagen (daar met zelfs een 'historische' Karfreitagszauber) komt hier terug in diverse attributen (o.a. Wotan's speer en de 'gevleugelde helm') en in o.a. de kostumering van Siegfried en Brünnhilde die afkomstig lijkt uit het vooroorlogse Bayreuth. De combinatie met eigentijdse kostuums van onder meer de Gibichungen werkt soms vervreemdend, maar blijkt acceptabel als onderstreping van het feit dat we naar een tijdloze fabel kijken. Dat laatste geldt in zekere zin ook voor het grote aantal koffers die aanvankelijk worden gebruikt als attributen, maar die geleidelijk in stapels tot decor verworden, een effectief decor bovendien met een sterk suggestieve werking. Grote moeite heb ik vooral met talloze personages die Herheim aan de handeling toevoegt. Zo zien we meteen in het eerste tafereel tientallen figuranten, kennelijk een 'volk op de vlucht' (vandaar al die koffers) dat zich even later collectief ontdoet van zijn bovenkleding. Een tijd lang lopen, staan en bewegen zij zich dan in wit ondergoed, maar het waarom blijft onduidelijk, evenals de reden waarom zij daarna hun bovenkleding weer aantrekken. Zulke momenten komen regelmatig terug en daarbij fungeren deze figuranten soms alleen als toeschouwers terwijl zij op andere momenten op het gebeuren reageren, soms zelfs met commentariërende gebaren, en op weer andere momenten, vooral in de slotscène van Siegfried , door de dramatis personae zelfs bij de handeling betrokken worden. …een 'Hundingling' Een hiermee samenhangend aspect is dat Waltraute hier geen Walküre is, maar een vrouw uit het publiek die door Hagen op het toneel wordt gehaald, kennelijk om tegenover Brünnhilde de communis opinio te vertolken. Niet overtuigend (veel van haar tekst slaat nu ook nergens meer op) en het is niet verbazend dat Okka van der Damerau die scène wel fraai zingt, maar dat in haar zang weinig bezieling en overtuigingskracht doorklinkt. De meeste moeite heb ik echter met de in Die Walküre ten tonele gevoerde 'Hundingling', een puberzoon van Sieglinde en Hunding die bijna de gehele eerste akte als een stoorzender door de handeling loopt. Daaraan komt een einde op het moment waarop Siegmund zich meester maakt van het zwaard (dat hij hier niet uit een boomstam trekt, maar uit de piano), terwijl Sieglinde op hetzelfde moment haar zoon resoluut de keel doorsnijdt. Daarmee zijn we echter nog niet van de knaap af. In het derde bedrijf bevindt hij zich vreemd genoeg bij de gesneuvelde helden die Walhalla moeten verdedigen en stormt hij schreeuwend met een mes op Sieglinde af als hij hoort dat zij weer in verwachting is! ...en onderbroeken Kitsch wordt door Herheim overigens niet vermeden, zoals in Siegfried blijkt uit het slot van het tweede bedrijf. In de vrije natuur, prachtig opgeroepen op grote neerdalende doeken die doen denken de enscenering door Ponnelle van Tristan und Isolde in Bayreuth, verschijnen twee heuse engelen om Siegfried moreel te steunen - maar wel engelen in onderbroek! Meer actieve hulp komt vervolgens een een Waldvogel (hier een jongenssopraan), ook in onderbroek, en na wat surrealistisch dansbewegingen door vage figuren in de muil van de draak gaat Fafner in (lange) onderbroek zijn dood tegemoet. Dat belet de reus niet zich nog even te bemoeien met de twist van Alberich en Mime waarna ook de dwerg het loodje legt - eveneens in onderbroek. Dat laatste heeft hij overigens te danken aan de Walvogel die hem speciaal hiervoor van zijn bovenkleding heeft ontdaan. Voer voor de liefhebbers van onderbroekenlol! Een voorbeeld van oppervlakkig uitgewerkte karakters vormen de clownesk geschminkte Alberich en Hagen. Door die uitmonstering lijken zij als personage heel uitgesproken, maar in vergelijking met de minutieus uitgewerkte karakters die we bij regisseurs als Patrice Chéreau, Götz Friedrich en Harry Kupfer zijn tegengekomen, blijven zij aan de vlakke kant. Dat zij hier desondanks - zij het bij vlagen - sterk kunnen overkomen, danken we echter vooral aan het materiaal dat Wagner hen in tekst en muziek aanbood. De vertolkers Voor het merendeel van de overige personages geldt hetzelfde: als karakter komen zij beter over naarmate de zanger of zangeres meer persoonlijkheid heeft en de grote uitblinkers daarbij waren drie tenoren. Ya-Chung Huang als Mime heb ik al genoemd en minstens even geciseleerd en nog helderder getimbreerd is de ook als acteur slanke, Mefisto-achtige Loge van Thomas Blondelle. De erepalm gaat echter naar de tenor Clay Hilley, vorig jaar eveneens aanwezig in Amsterdam, en hier ook nog te horen in Götterdämmerung. Zijn vocaal stralend jeugdige Siegfried combineert frasering met stemkracht, humor met ernst, lyriek met overtuigingskracht, en daarbij slaat hij zich schijnbaar met het grootste gemak door alle moeilijkheden heen, inclusief het duivelse 'Hoihe' in het derde bedrijf van Götterdämmerung waarover in het theater zoveel tenoren struikelen. In Das Rheingold had ik de Wotan van Derek Welton als zanger maar ook als acteur iets meer karakter toegewenst. Het maakte dat ik met extra genoegen het ovr de gehele linie net een fractie sterkere optreden van Iain Paterson in Die Walküre en Siegfried volgde. (Als helemaal aan het einde een sterk verouderde Wotan nog even als zwijgend personage verschijnt, is dat helaas een figurant die niets met het personage in de eerdere delen gemeen heeft.) Met uitstekend gezongen bijdragen zet de mezzosopraan Annika Schlicht daar een Fricka vol bekrompen burgerlijkheid tegenover, waardoor de echtelijke twist in het tweede bedrijf van Die Walküre dramatisch een van de markantste momenten in deze Ring wordt. De bassen Andrew Harris en Tobias Kehrer komen tot krachtige vertolkingen van Fasolt en Fafner en de laatste voegt daaraan een weliswaar niet echt dreigende maar wel onsympathiek geprofileerde maar Hunding toe. Ook de weer als uiterst zwak karakter getypeerde Gunther van Thomas Lehman (dat hebben we toch ook wel anders gezien en gehoord!) komt binnen deze regie redelijk over. Zo'n typering, soms op het infantiele en lachwekkende af, maakt de scènes met de Gibichungen er bovendien dramatisch niet sterker op, zeker niet in combinatie met de zwakke Gutrune van Aile Asszonyi. Minder overtuigd ben ik eveneens door de Freia van Flurina Stucki, de Donner van Joel Allison en de Froh van Attilio Glaser, alle drie op zich goede solisten maar zonder veel persoonlijkheid. Hoge ogen gooien daarentegen de met Brandon Jovanovich en Elisabeth Teige sterk bezette Wälsungen. Beiden zijn geen solisten waar het jeugdige élan vanaf straalt (op dat punt blijven Peter Hofmann en Jeannine Altmeyer bij Chéreau-Boulez op dvd onovertroffen), maar wel sterke vertolkers met de stem, het tekstgevoel en de muzikaliteit waar Wagner om vraagt. Jammer dat die zoon van Hunding hen voortdurend voor de voeten loopt, maar dat is symptomatisch voor deze hele productie. De enscenering van Herheim zou mij een stuk beter bevallen als alle zwijgende personages zouden worden weggelaten en meer aandacht zou worden besteed aan de uitwerking van de personages. (Het zou de productie trouwens een stuk goedkoper maken - en in de toekomst makkelijker te hernemen!) index |
|