![]() DVD-recensie Rienzi als vervolg op The Great Dictator
© Paul Korenhof, februari 2011
|
||
Wagner: Rienzi, der letzte der Tribunen Torsten Kerl (Rienzi), Kate Aldrich (Adriano), Camilla Nylund (Irene), Ante Jerkunica (Steffano Colonna), Krzysztof Szumanski (Paolo Orsini), Lenus Carlson (Kardinal Orvieto), Clemens Bieber (Baroncelli), Stephen Bronk (Cecco del Vecchio), Deutsche Opera Berlin Arthaus Musik 101 521 (2 dvd's Opname: februari 2010 Op een druilerige zaterdagmiddag begon ik welgemoed aan de eerste dvd-uitgave van Rienzi, de ten onrechte nog altijd ondergewaardeerde 'grand opéra' van Wagner uit 1842 op basis van de in die tijd veelgelezen roman Rienzi - The Last of the Roman tribunes van (baron) Edward George Bulwer-Lytton. Het werd Wagners laatste grote werk vóór Der fliegende Holländer, geschreven in navolging van de grote opera's van Meyerbeer en Halévy, maar natuurlijk vooral om te bewijzen dat een 'echt Duitse' componist ook het op effect gerichte genre van de 'grand-opéra' beter beheerste dan een gedegenereerde Duits componist die naar Parijs was uitgeweken en een in Wagners ogen al evenmin 'raszuivere' Fransman. Wat ook Wagners uitgangspunten en frustraties geweest mogen zijn, het door Beethoven en Marschner beïnvloede resultaat staat als een huis en is zonder meer een van de belangrijkste Duitse muziekdrama's uit de periode voordat de componist aan zijn tien grote muziekdrama's toekwam. Ik maak dan ook graag een hele middag en de daaropvolgende avond vrij om deze gigantische partituur in alle rust over mij heen te laten komen, maar wie schetst mijn verbazing, toen ik - ondanks twee dvd's - al vóór de borrel klaar was. Het artistieke team onder aanvoering van regisseur Philipp Stölzl, dat vorig jaar deze nieuwe productie aan de Deutsche Oper Berlin presenteerde, had niet alleen de handeling geactualiseerd, maar ging er blijkbaar van uit dat ook Wagners muzikale concept niet meer voor consumptie geschikt was. In ieder geval was rigoureus een derde van de partituur geschrapt, wat erop neerkomt dat een derde van de 'traditionele' versie aan het snoeimes ten offer viel, want als we uitgang van de absoluut complete partituur, moeten we constateren dat bijna de helft van de hele opera gesneuveld is... Op zich beschouw ik coupures als een normale zaak en in sommige werken - als zij dan toch uitgevoerd moeten worden - mag van mij rustig het blauwe potlood gehanteerd worden. Zodra bekortingen echter het karakter van een werk aantasten, dreigen zij huhn doel voorbij te schieten en dat is hier zonder meer gebeurd. Niet alleen de charme maar ook de kracht van Rienzi ligt in het feit dat Wagner hier bewust gebruik heeft gemaakt van de structuur van de 'grand opéra', bijvoorbeeld door een dusdanige spreiding van de diverse muzikale climaxen, dat zij een maximaal dramatisch effect sorteren. Zo drastisch schrappen dat de structuur wordt aangetast, maakt het werk niet alleen onherkenbaar als 'grand opéra', maar ondergraaft daarmee ook de zorgvuldig door Wagner opgebouwde dramatiek. Hoezeer de structuur werd aangetast, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de rol van Irene, ondanks het ontbreken van een grote aria toch een van de drie hoofdrollen, hier min of meer gereduceerd is tot een partij die vooral in de ensembles te horen is. Dat het ballet geheel ontbreekt, zal daarom geen verbazing wekken, maar ter illustratie geef ik hierbij even aan hoeveel minuten muziek van de verschillende bedrijven is overgebleven: akte I - 40'; akte II - 36'; akte III - 24'; akte IV - 12'; akte V - 22'. Met de ouverture mee (en die duurt toch altijd nog bijna een kwartier) levert dat een opera op die even lang duurt als een gemiddelde Italiaanse opera en zelfs korter dan de gemiddelde uitvoering van Wagners kortste opera, Das Rheingold. Het schijnt dat regisseur Philipp Stölzl - want de regisseur heeft
het in het huidige operabedrijf natuurlijk voor het zeggen - zijn ingrepen
heeft gerechtvaardigs met de stelling dat de oorspronkelijke partituur
niet meer voldeed aan de huidige smaak (hij schijnt zelfs het Duitse equivalent
van 'saai' te hebben gebruikt) en te veel scènes bevat die niet
noodzakelijk waren voor het verhaal. Met andere woorden: uitgangspunt
voor Stölzl vormde kennelijk het in het libretto geschetste verhaal,
terwijl toch iedere operaliefhebber weet dat het in de opera juist draait
om het verhaal dat door de muziek wordt verteld. De in 'zwart-wit' gehouden enscenering die Philipp Stölzl bedacht voor de ouverture van Rienzi in de Deutsche Oper Berlin, is meteen een krachtig 'statement': een Mussolini-achtige dictator in wit uniform luistert dansend en vervuld van grootheidswaanzin naar de klanken uit de hoorn van een oude grammofoon. The Great Dictator, Charlie Chaplin's onovertroffen satire op de Hitlers van deze wereld, wordt op ondubbelzinnige wijze zowel geparodieerd als geïmiteerd, en dat gebeurt bovendien in schitterende beelden die eerder filmisch dan theatraal overkomen. Dat filmische aspect wordt volgehouden als The Great Dictator aan het slot van de ouverture overgaat in een 'ingekleurde' versie van Metropolis van Fritz Lang. Ernstiger was dat de inkortingen ook de inhoud van de opera hadden aangetast. In de roman van Bulwer-Lytton zowel als in de opera van Wagner is en blijft Rienzi een romantische idealist, ondanks het feit dat hij de verkeerde beslissingen neemt om zijn doel te bereiken. In Stölzl's navolging van The Great Dictator wordt hij in deze voorstelling echter een lachwekkende, zwaar gefrustreerde machtswellusteling met kennelijk als enig doel om zelf van zijn macht te kunnen genieten. Dat nog afgezien van het feit dat de combinatie van bepaalde coupures met 'vondsten' van de regisseur op sommige momenten zelfs het hier vertelde, redelijk rechtlijnige verhaal ietwat onlogisch maakt. Al die coupures hadden echter nog een nadeel. Wagner stelde hoge eisen aan zijn zangers, maar hij had wel degelijk praktisch inzicht. De titelrol in Rienzi is geschreven voor een lyrisch-dramatische tenor (ik zou hem niet meteen een 'heldentenor' willen noemen) met een groot uithoudingsvermogen, maar de componist zorgde er wel voor dat de zanger in de loop van de voorstelling af en toe even op adem kon komen. Doordat Stölzl het werk verdeelde in twee delen met één pauze en bovendien vooral coupures aanbracht in de scènes waarin andere solisten centraal staan, creëerde hij een versie waarin de tenor vrijwel onafgebroken op het toneel staat, zelfs als hij niet hoeft te zingen. Dat wreekt zich. De tenor Torsten Kerl klinkt onder normale omstandigheden al een beetje geknepen, maar hier wordt zijn stem door de regisseur bijna letterlijk 'uitgeknepen' en dat werkt niet in zijn voordeel. Hij slaat zich manmoedig door zijn partij heen, komt daarbij ook in zijn spel tot een bewonderenswaardige prestatie, maar tegen de tijd dat hij in de laatste akte toe is aan het gebed 'Allmächt'ger Vater, blick herab!', is hij vocaal merkbaar aan het einde van zijn Latijn. In de overige rollen doen vaste krachten van de Deutsche Oper Berlin al het mogelijke om een goede voorstelling over het voetlicht te krijgen. Een extra handicap vormt echter het afzeggen van Vladimir Jurowski. Zijn plaats was ingenomen door de jonge Duitse dirigent Sebastian Lang-Lessing, die noch tegen de partituur noch tegen de regisseur voldoende opgewassen was om de voorstelling in ieder geval muzikaal voldoende te profileren. Conclusie: een boeiend experiment waarvan vooral filmliefhebbers zullen genieten, maar dat ik door de enorme coupures de Wagner-liefhebbers niet zonder meer kan aanraden. index |
||