DVD-recensie © Paul Korenhof, december 2022
|
De enscenering van David McVicar uit 1996 was somber, rauw renaissancistisch en cru, voor sommigen misschien zelfs te cru, maar zijn aanpak was dramaturgisch ijzersterk met een personenregie die getuigde van een gedegen karakteranalyse. De nieuwe enscenering van Oliver Mears, de huidige operadirecteur in Covent Garden, scoort op beide punten lager, maar zal door meer kleuren en een romantischer verteltrant een deel van het publiek juist meer aanspreken. Het feit dat Mears zijn inspiratie heeft gezocht in de beeldende kunsten (o.a. bij Caravaggio), zal bovendien leiden tot een in zekere zin zelfs geruststellende aha-erlebnis. Het is allemaal wel erg wat er met Gilda en Rigoletto gebeurt, maar het is ook mooie kunst en dus kun je er ongegeneerd van genieten. Mooie beelden maken echter geen drama en tableaux vivants helemaal niet, al zijn zij duizend keer geïnspireerd door het werk van beroemde kunstenaars, en juist op dat punt, de diepe tragiek van wat de hoofdpersonen doormaken, is deze enscenering toch een stap achteruit. Niet dat het een slechte of onlogische regie is. Bij het vertellen van het verhaal blijft Mears in grote lijnen trouw aan de partituur en dat is meer dan we van sommige voorstellingen van DNO kunnen zeggen. Wel vraag ik mij af hoe goed Mears de partituur gelezen heeft. Zo is de aarzelende opkomst van Gilda in het eerste bedrijf niet bepaald in overeenkomst met de uitbundige muziek die daarbij klinkt. En als zij na haar verleiding (verkrachting is een beter woord) uit de slaapkamer van de hertog komt, is haar motoriek evenmin in overeenstemming met wat wij in het orkest horen. Volstrekt onlogisch is de scène in het derde bedrijf waarin Sparafucile de hertog zijn slaapvertrek toont. Dat blijkt hier namelijk dezelfde ruimte als die waarin de hertog eerder een amoureus onderonsje met Maddalena heeft gehad, wat Sparafucile absoluut geweten moet hebben. Uit de tekst blijkt echter duidelijk dat hij de hertog een hem nog onbekend vertrek ‘in de open lucht' moet tonen. Tegen een eigentijdse aankleding heb ik absoluut geen bezwaar, zeker niet als er geen sprake is van een duidelijke situering in een bepaald land of een herkenbare situatie. En het eerste tafereel waarin een menuet en een perigourdin worden gedanst, ensceneren als een gekostumeerd feest is daarbij een goede oplossing, al is het wel eerder vertoond (onder meer in een enscenering van Gilbert Deflo in Zürich). In de dramatische details ontbreekt het hier echter vaak aan een scherpe omlijning, vooral in de scènes van Rigoletto en Gilda in het tweede bedrijf. Zwak is ook de regie van het koor dat Mears regelmatig als een blok laat optreden, en dat hij collectief aan nepsigaretten laat lurken als zij (vóór Cortigiani') een tijdje niet veel te doen hebben, waarna diezelfde sigaretten ook weer collectief moeten verdwijnen op een toneel zonder asbakken. Zoiets is gewoon een zwaktebod van een regisseur die met een bepaalde situatie niet goed raad weet. Storend is de regie echter nooit en gelukkig maar, want muzikaal is de uitvoering voortreffelijk. Grote trekpleister daarbij is Lisette Oropesa, inmiddels iets ronder van stem dan toen zij vier jaar eerder bij DNO Gilda zong in een regie van Damiano Michieletto, die volledig aan de essentie van de opera voorbijging. Haar stem straalt over het orkest heen en blijft zonder te overheersen het middelpunt bij ensemblezang. Daarbij is zij als vertolkstere aangrijpend in alle facetten van haar rol, van haar liefde voor haar vader tot haar verzoening met haar zelfgekozen dood. Zuiver technisch is haar zang zij daarbij een pure verrukking met een stralende hoogte, een expressieve laagte, fraai gedoseerd in legto en portamento, en met trillers zoals ik die in jaren niet meer van een levende zangeres gehoord heb. Carlos Álvarez is in zijn cantilenen haar mindere en overtuigt hier niet helemaal als Verdi-bariton. Zijn vertolking van de gekwelde hofnar is krachtig en bezit zonder meer karakter, maar zijn stijl ligt dichter bij het verisme van Mascagni dan bij het bel canto van Bellini en Donizetti, waarmee Verdi's muziek echt meer verwant is. Opmerkelijk is dat hij meer respect heeft voor de tonen dan voor de noten. Frases als ‘un vindice avrai' (slot II) en ‘All onda' (slot III) zingt hij keurig zoals ze geschreven staan, zonder met ‘Italiaanse' dramatiek de hoogte in te gaan (waar ik overigens geen bezwaar tegen heb). Zodra Verdi en dirigent Antonio Pappano hem de vrije hand laten, blijkt hij echter over tempo en notenlengte zijn eigen ideeën te hebben, vooral in de slotscène. De Armeense tenor Liparit Avetisyan beschikt zonder meer over prachtig stemmateriaal en gebruikt dat ook uitstekend, maar in het eerste bedrijf klinkt het mij te veel op hetzelfde volume en met dezelfde kleur, wat vooral aan het slot van frases tot eentonigheid leidt. Pas bij ‘Parmi veder' in het tweede bedrijf hoor ik bij deze hertog meer variatie en meer frasering, mogelijk onder invloed van een regie die hem emoties laat tonen. Toch komt hij ook dan in de verste verte nog niet in de buurt van grote voorgangers die de rol in de tweede helft van de vorige eeuw compleet hebben vastgelegd. Brindley Sherratt, de huidige ‘huisbas' in Covent Garden (zoals de onvergetelijke Gwynn Howell dat decennia lang geweest is), overtuigt ten volle als sluipmoordenaar, maar de alt Kseniia Nikolaieva is een vocaal weinig verleidelijke Maddalena met een wat ouwelijke stem die weinig helderheid en weinig volume suggereert. Afgezien van de zwakke Monterone van Eric Green zijn de kleinere rollen alle naar behoren bezet en Antonio Pappano presenteert de productie als hecht ensemblewerk. Wel heb ik soms het gevoel dat hij met krachtig orkestspel net iets te veel de nadruk legt op de dramatische aspecten, en dat hij daardoor te weinig aandacht heeft voor de lyriek en de speelse momenten die juist moeten zorgen voor zo'n navrant contrast met de tragiek van Rigoletto. Een flinterdun ‘boekje' van acht pagina's biedt alleen de noodzakelijke informatie, maar de kwaliteit van beeld en geluid (2.5 Mbps) is uitstekend. Met de regie van het geluid ben ik echter niet helemaal gelukkig. Soms wordt kennelijk een poging gedaan het volume van de stemmen aan te passen aan het beeld, dus harder als de camera op de personages is ingezoomd en zachter bij een beeld van het hele toneel. Dat lijkt logisch, maar als midden in een scène de zang opeens harder of zachter wordt, klinkt dat niet fraai. Gelukkig gebeurt zoiets niet tijdens een aria, maar dat maakt het ook weer inconsequent. index |
|