DVD-recensie

Heldentenor wordt lyrische bariton

 

© Paul Korenhof, december 2010

 

 

Verdi: Simon Boccanegra

Plácido Domingo (Simon Boccanegra), Marina Poplavskaya (Amelia Grimaldi), Ferruccio Furlanetto (Jacopo Fiesco), Joseph Calleja (Gabriele Adorno), Jonathan Summers
(Paolo Albiani), Lukas Jakobska (Pietro),
Serva di Amelia (Louise Armit), Capitano (Lee Hickenbottom), Royal Opera House Covent Garden
Dirigent: Antonio Pappano
Regie: Elijah Moshinsky

EMI Classics 9178259 (2 dvd's)

Opname: juli 2010


Opvallend is de grote hoeveelheid activiteiten die momenteel ontplooid worden op het terrein van de dvd. Nog maar een paar jaar geleden klaagden de maatschappijen dat er voorlopig geen winst mee te behalen was en juist in deze economisch 'moeilijke' tijden verschijnt er een overvloed aan nieuwe producties, terwijl oudere uitgaven volop hernieuwde belangstelling krijgen, ook als dat niet is vanwege een heruitgave als Blu-ray-schijf. Van de grotere labels laat met name EMI zich niet onbetuigd. Oudere uitgaven krijgen een nieuw prijskaartje en ondertussen worden ook uiterst actuele producties uit de grote theaters uitgebracht, soms met voorstellingen van nog maar enkele maanden geleden. Tot die laatste categorie behoort deze Simon Boccanegra met niemand minder dan de nu bijna zeventig jaar oude tenor Plácido Domingo in een van Verdi's grootste baritonpartijen.

Talloos waren tot nu toe de tenoren die als bariton begonnen en daarna met groot succes het tenorvak in zijn gedoken, met als bekendste voorbeelden Lauritz Melchior, nog altijd de klassieke Wagner-tenor bij uitstek, en Carlo Bergonzi, de grootste Italiaanse Verdi-tenor in de periode na Pertile en Lauri-Volpi. Daarnaast kennen we de nodige voorbeelden van succesvolle baritons als Ramon Vinay en Jan Derksen, die zich gedurende enige tijd geprofileerd hebben als heldentenor om daarna toch weer als bariton hun carrière te beëindigen.
Aanmerkelijk minder talrijk zijn de zangers die na een succesrijke loopbaan als tenor zich op het grote baritonrepertoire hebben gestort. Dat Plácido Domingo na een halve eeuw tenorrollen die stap wel heeft ondernomen, is minder verwonderlijk dan men zou veronderstellen. Toen hij - nog als tiener - voor het eerst op het toneel stond, gebeurde dat in een baritonrol in de zarzuela Gigantes y cabezudos van Fernández Caballero. Toen was echter reeds duidelijk dat zijn grote kracht in het tenorregister lag en dus maakte hij in 1960 zijn officiële debuut als Alfredo in La traviata, maar toch was het baritonrepertoire nooit ver verwijderd. Niet alleen had zijn timbre een onmiskenbare baritonale kleur, maar meer dan eens veroorloofde hij zich ook een 'overstapje', soms in losse fragmenten, soms in complete rollen en mee dan eens was er zelfs sprake van complete opnamen van de titelrollen in Mozart's Don Giovanni of Rossini's Il barbiere di Siviglia. Zijn fascinatie voor de titelrol in Simon Boccanegra was onder insiders eveneens reeds lang bekend, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik wel even verbaasd opkeek toen hij afgelopen zomer voor de Italiaanse televisie ook de titelrol in Rigoletto opnam.

De vraag 'hoe het klinkt' is in eerste instantie makkelijk te beantwoorden: het klinkt 'als Domingo'. Na talloze voorstellingen als Otello en Siegmund heeft hij met de tessituur geen moeite en met de laagte evenmin; afgezien van de topnoten ligt het verschil tussen de bariton en de tenor immers meer in tessitura en timbre dan in de hoogte. Domingo's timbre blijft echter dat van een dramatische tenor, wat in deze opnamen van Simon Boccanegra goed hoorbaar is in de scènes ven Domingo met de bas Ferruccio Furlanetto (Fiesco) en de bariton Jonathan Summers (Paolo).
Ook in het duet met Amelia en in de raadzaalscène mis ik het baritonale brons, maar laten we eerlijk zijn: het aantal 'echte' baritons bij wie dat wel te horen is, wordt steeds kleiner. De tijden waarin de operatheaters konden kiezen uit Bastianini, Protti, Merrill, Gobbi, Warren en nog een handvol van dat type zangers, lijken voorgoed voorbij.

Een ander punt is de karakterisering. Traditioneel bevatten tenorrollen meer primaire emoties dan baritonrollen, die vaak ook horen bij iets oudere karakters die vaak ook een positie innemen waarin zij meer autoriteit moeten uitstralen dan vertolkers van tenorrollen. Kijkend naar deze dvd's viel mij op dat Domingo afgelopen zomer in de meer extraverte rol van Rigoletto het karakter beter trof dan hier als Boccanegra. Afgezien van de proloog zien we de titelheld immers uitsluitend als een solitaire man die een kwart eeuw lang een eenzame positie heeft ingenomen als heerser over een turbulente stad.
Van zo iemand verwacht je rust, autoriteit en zelfbeheersing, maar in zowel de mimiek als het spel van Domingo liggen de emoties dicht onder de oppervlakte. Ik zou bijna zeggen: 'hij speelt als een tenor; niet als een bariton.' Aan de andere kant beheerst hij iedere noot en ieder woord van de partituur tot in de diepste lagen en dat maakt zijn vertolking heel intens en bij vlagen ook bijzonder aangrijpend, en als ik eerlijk mag zijn: ik hoop van ganser harte dat het hier niet bij blijft. Een zanger met zijn talenten die dertig jaar lang de grootste Otello van zijn tijd is geweest, zou wel eens een heel bijzondere Jago kunnen worden.

Een waar genoegen is wederom de bijdrage van Marina Poplavskaya, een prachtige lyrische Verdi-sopraan die in haar vertolking een grote integriteit uitstraalt en die bovendien net iets meer stem en zeker meer persoonlijkheid bezit dan Mirella Freni, die wel een prachtige stem en veel charme meebracht, maar die toch eigenlijk net een maatje te klein was voor deze muziek. Dat laatste geldt misschien ook voor de tenor Joseph Calleja, die in deze uitvoering Gabriele Adorno zingt. De Maltese tenor is van huis uit een puur lyrische zanger, geboren voor de hertog in Rigoletto en Alfredo in La traviata, maar in vergelijking daarmee eist Adorno toch meer spinto-kwaliteiten. In spel en frasering overtuigt Calleja probleemloos, maar ik heb een beetje het gevoel dat hij het vocaal vooral redt doordat de rol relatief klein van omvang is en alleen de tamelijk korte derde akte aan de tenor echte eisen stelt.

Tot mijn spijt moet ik constateren dat onder de protagonisten de bas Ferruccio Furlanetto mij het minste overtuigt. Zuiver vocaal is hij ontegenzeglijk een van de grote Fiesco's van deze tijd, maar het begint er al mee dat hij tijdens zijn eerste recitatief sterker chargeert dan in Verdi's muziek wenselijk is. Nodig is het trouwens ook niet, want de persoonlijkheid van deze Italiaanse bas is groot genoeg om ook zonder zulke effecten te overtuigen. In de daarop volgende aria ´Il lacerato spirito´ stelt hij zich stijlbewuster op, maar de eerste indruk kan dan niet meer worden uitgewist. Bovendien vervolgt hij zijn ´veristische´ benadering tijdens zijn eerste scène met Boccanegra, nota bene juist daar waar hij door zijn 'aristocratische arrogantie' het standsverschil en daarmee de kloof tussen hem en zijn opponent dermate voelbaar moet maken, dat het drie bedrijven lang in ons geheugen blijft!

Antonio Pappano dirigeert met veel verve en weet de meeste solisten, koor en orkest tot bezielde vertolkingen te brengen, maar ik heb het idee dat hij bij Domingo en Furlanetto iets te veel vertrouwt op hun enorme ervaring. Klanktechnisch komt de muziek echter prachtig uit de luidsprekers en ook het camerawerk is heel fraai, waardoor ik wederom de indruk heb dat de productie van Elijah Moshinsky op het beeldscherm beter overkomt dan in de zaal. Ik herinner me de première op 16 november 1991, onder Georg Solti, nog als de dag van gisteren als een muzikaal degelijk maar scenisch tamelijk mat gebeuren en bij latere voorstellingen, onder meer onder Bernard Haitink, had ik dezelfde indruk, maar dat speelde veel minder bij de video-opname die van die eerste serie gemaakt was. In dit geval heb ik de actuele voorstelling niet gezien en misschien heeft Moshinsky ook aan zijn regie geschaafd, maar wederom heb ik de indruk dat ik vooral door de camera bij de handeling betrokken word. Voor een uitgave op dvd is dat overigens geen nadeel!

Een klein punt van kritiek betreffen de door Antonio Pappano gesproken teksten tussen de taferelen, die niet alleen als onnodig overkomen, maar die op één punt mogelijk zelfs irritant worden. Het wegstervende slot van het tweede tafereel hoort bij een voorstelling zo snel mogelijk gevolgd te worden door het derde tafereel (de raadzaalscène). Dat is in het theater niet altijd mogelijk, maar geroezemoes van een publiek verstoort de sfeer niet, een verteller doet dat naar mijn gevoel wel.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links