![]() DVD-recensie Grove, ongenuanceerde Salome
© Paul Korenhof, april 2011
|
||
R. Strauss: Salome Karita Mattila (Salome), Ildiko Komlósi (Herodias), Kim Begley (Herodes), Juha Uusitalo (Jochanaan), Joseph Kaiser (Narraboth), Lucy Schaufer (Page), Keith Miller (Eerste soldaat), Richard Bernstein (Tweede soldaat), David Won (Cappadociër) e.a.. Metropolitan Opera Decca 8697-806639 Opname: 11 oktober 2008
Er is een verschil tussen 'immoreel' en 'amoreel'. De eerste term betekent globaal dat iemand normen en waarden aan zijn laars lapt, de tweede dat hij ze waarschijnlijk niet eens kent. Zo is er ook een duidelijk verschil tussen 'decadent' en 'verdorven'. Bij decadentie gaat verdorvenheid immers samen met verfijning en gaat het geestelijk verval schuil achter een façade van soms extreem estheticisme. Aan de meeste moderne regisseurs, zeker als zij van Duitse afkomst zijn, zijn dergelijke nuances echter niet besteed. Voor hen is Salome gewoon een lekkere opera over liederlijkheid en excessen, waarin zij zich flink te buiten kunnen gaan en lekker grof effectwerk. Je moet toch wat als je niet tot subtiliteiten in staat bent, of als de subtiliteiten van een tekst en een partituur je begripsvermogen te buiten gaan. Of moet ik zeggen: als je zoveel mogelijk wilt choqueren omdat je daar als regisseur momenteel het meeste mee verdient? Hoe het ook zij: ook Jürgen Flimm grossiert sinds enige tijd in lekker grof effectwerk en de Met, ooit een puriteins bolwerk waarin de verdorven Salome zelfs geen voet aan de grond kreeg, laat staan dat zij er mocht dansen, bood hem de kans op een enscenering waarin weinig geschuwd werd en waarin een bijna vijftig jaar oude Karita Mattila nog even bloot moest om te laten zien hoe teenagers oudere mannen verleiden. Dat blijft de televisiekijker bespaard, maar de voorsteling wordt er niet door gered. O, het ziet er allemaal prachtig uit, zonder meer, en de meeste zangers acteren niet alleen alsof hun leven ervan afhangt, maar zij doen dat ook op een manier waaraan menige 'echte acteur' nog een voorbeeld kan nemen. Dat geldt in het bijzonder voor Mattila. Met een oververhitte teenager zonder normbesef heeft haar vertolking niets te maken, eerder lijkt zij een Fassbinder-achtige reïncarnatie van een al wat oudere vrouw met een dolgedraaide biologische klok, maar zij gooit zich in die rol met een kracht en een toewijding die een hoger doel waardig zouden zijn. Voor de zekerheid: het zijn beslist niet de geactualiseerde, 'moderne' toneelbeelden waaraan ik mij stoor. Dat is eerder vertoond, meer dan eens zelfs, en het stuk kan dat ook uitstekend hebben. Evenals bij de voorstelling die Konwitschny vorig seizoen bij De Nederlandse Opera regisseerde, heb ik grote problemen met het feit dat Flimm een stuk regisseert dat Wilde en Strauss niet geschreven hebben. Hij gaat daarbij veel minde rver dan Konwitschny, die na allerlei liederlijkheid eindigde met een Salome en een Jochanaan die in innige omstrengeling het toneel verlieten, maar ook Flimm gaat volledig voorbij aan het karakter van het werk, dat doordtrokken is van decadentie en fin-de-diècle-atmosfeer. Niet liederlijkheid, brute wellust en grove sex bepalen de gebeurtenissen, maar verdorven genotzucht, hoog opgevoerde erotische spanning en - hoe paradoxaal het ook moge klinken - pure onschuld. Salome is niet 'immoreel' omdat zij verdorven is, maar omdat zij door de sfeer waarin zij is opgegroeid (het fin-de-siècle sloot niet voor niets aan bij het naturalisme) gewoon niet op de hoogte is van de grenzen tussen 'wat kan' en 'wat niet kan'. Verder ziet het er prachtig uit, dat zonder meer, en hoewel Patrick Summers mij meer voorkomt als een uitstekende begeleider dan als een dirigent die ook iets te zeggen heeft, klinkt het allemaal ook erg mooi. Zonder veel verfijning, dat dient gezegd, en ook niet bepaald met meeslepende de climaxen en spanningsbogen die dirigenten als Böhm, Kempe, Karajan in deze muziek wisten te leggen, maar je kunt je afvragen in hoeverre een dirigent beïnvloedt wordt door het toch redelijk dwingende toneelbeeld van Flimm en zijn ontwerper Santo Loquasto. De tenor Kim Begley, ooit in Amsterdam een weinig overtuigende Peter Grimes, blijkt uitgegroeid tot een krachtige en overtuigende Herodes. In zijn handen lijkt de viervorst psychisch minder labiel dan meestal het geval is, meer een 'ouwe snoeper' die tegelijk ook nog genoeg ruggegraat heeft om zich als vorst staande te houden. Met Ildikó Komlósi vormt hij bovendien vocaal een prima koppel. Haar Herodias klinkt degelijk en betrouwbaar, maar ruikt wel meer naar spruitjes dan naar decadente wellust. index |
||