DVD-recensie

Een zilveren roos met doornen

 

© Paul Korenhof, juli 2015

 

R. Strauss: Der Rosenkavalier

Kate Royal (Die Feldmarschallin Fürstin Werdenberg), Tara Erraught (Octavian), Teodora Gheorghiu (Sophie), Miranda Keyes (Jungfer Marianne Leitmetzerin), Helene Schneidereman (Annina), Lars Woldt (Der Baron Ochs auf Lerchenau), Michael Kraus (Herr von Faninal), Christophe Gillet (Valzacchi), Andrej Dunaev (Ein Sänger), Scott Conner (Ein Polizeikommissar), Alun Rhys-Jenkins (Der Haushofmeister bei Faninal), Paul Hopwood (Der Haushofmeister bei der Feldmarschallin), Gwynne Howell (Ein Notar), Robert Wörle (Ein Wirt), Louise Kemény, Barbara Langford, Lucie Spicková (Drei adelige Waisen), Suzy King (Eine Modistin), Joshua Owen Mills (Ein Tierhändler), Joseph Bader (Leopold) e.a., Glyndebourne Chorus, London Philharmonic Orchestra
Dirigent: Robin Ticciati
Regie: Richard Jones
Toneelbeeld: Paul Steinberg
Kostuums: Nicki Gillibrand
Licht: Mimi Jordan Sherin

Opus Arte OA BD7168 D (Blu-ray)

Opname: Glyndebourne, 5 & 8 juni 2014

 

De nieuwe productie van Der Rosenkavalier werd vorig jaar in Glyndebourne met spanning tegemoet gezien. Het was de eerste première - en de eerste Rosenkavalier - van het aanstormende Brits-Italiaanse dirigeertalent Robin Ticciati in zijn functie van 'music director' van het festival, tot de belangrijke roldebuten behoorde dat van Kate Royal als de Marschallin en de regie was in handen van de altijd opmerkelijke maar in zijn eigenzinnige aanpak vaak omstreden Richard Jones.

Bij de beslissing deze productie meteen commercieel uit te brengen, kunnen echter kanttekeningen worden geplaatst. Vroeger maakten artiesten meestal opnamen van werken waarmee zij zich lang en intensief hadden beziggehouden en waarvan iedere noot onder hun huid was gaan zitten. Nog belangrijker dan de technische beheersing was daarbij dat zich in de loop der jaren een gerijpte interpretatie had uitgekristalliseerd. Ook in dat geval was het resultaat een 'momentopname', maar dat moment was wel voorafgegaan door een periode van rijping waarin een dirigent of een solist sterk met de partituur vergroeid was geraakt.

Met een in zo'n van details en subtiliteiten doortrokken partituur debuterende dirigent, debuterende hoofdrollen en een regisseur die de traditie links laat liggen, stond bij voorbaat vast dat er een spannende voorstelling kon ontstaan. Het is alleen de vraag of die meteen voor de eeuwigheid vastgelegd had moeten worden. Het is immers niet ondenkbaar dat zowel de dirigent als de debuterende hoofdrolvertolkers over een aantal jaren niet meer achter hun eerste vertolking staan, hoe opmerkelijk die op dit moment ook zou kunnen zijn.

Robin Ticciati
Beginnen we bij de dirigent, dan moeten we zonder meer constateren dat Ticciati tijdens de opnamen (drie weken en dus een aantal voorstellingen na de première) een uitstekende prestatie leverde. De muzikaliteit van zijn musiceren is boven iedere twijfel verheven, het London Philharmonic Orchestra klinkt schitterende en technisch weet hij uitstekend om te gaan met de talloze valkuilen in de partituur, waaronder een virtuoos spel dat Strauss hier speelt met de maatsoorten.
Wie de opnamen van Karajan en de beide Kleibers in zijn oren heeft, mist echter iets. Om te beginnen ontbreekt hier iets subtiels in de sfeer: de 'schmeichlende' manier waarop Strauss en Hofmannsthal het Weense rococo in de Weense Jugendstil hebben ingebed, waardoor het liefdesavontuur van de Marschallin de decadentie van het fin-de-siècle combineert met een onweerstaanbare Weense 'Schmelz'. Bovendien - maar dat is bij moderne dirigenten vrij algemeen - beseft Ticciati onvoldoende dat 'samenzang' iets meer is dan 'samen zingen'. In het befaamde terzet tijdens de slotscène blijven we drie afzonderlijke stemmen horen die niet samensmelten, maar eerder bezig lijken aan een voor iedereen individuele climax in de trant van 'anything you can sing I can sing louder'.

Een nog groter gemis komt aan de orde in de tekstbehandeling door solisten die zonder uitzondering muzikaal hun beste beentje vóór zetten, maar die - oude rotten als Michael Kraus en Gwynne Howell daargelaten - opmerkelijk weinig met de tekst doen. Technisch en in klank worden de noten hier over het algemeen voortreffelijk gezongen, maar in de uitvoeringen waaraan ik hierboven refereerde, horen we solisten, voor het merendeel gepokt en gemazeld in het Duitse liedrepertoire, die bovendien geconcentreerd zijn op wát zij zingen en die erop getraind zijn hun tekst ook in het operatheater verstaanbaar over het voetlicht te brengen.
Die verstaanbaarheid is overigens niet voorbehouden aan zangers uit de Duitse school: ik hoorde ooit in de English National Opera een in het Engels gezongen Rosenkavalier (met Ava June, Josephine Barstow en Valerie Masterson) die werkelijk van begin tot eind verstaanbaar was. Als dat mogelijk was in het Londense Colisseum, moet het zeker mogelijk zijn in Glyndebourne, maar zelfs de microfoons die bij de opname werden ingezet, konden niet zorgen voor een aanvaardbaar resultaat. Der Rosenkavalier is een conversatiestuk en verstaanbaarheid is dus een eerste vereiste. Niet alleen ontbreekt op dat punt iets, maar het is ook duidelijk dat zowel door de dirigent als door de regisseur onvoldoende op de tekst is gewerkt. Wie de stemmen van Lisa Della Casa, Sena Jurinac, Elisabeth Schwarzkopf, Brigitte Fassbaender, Christa Ludwig of Lucia Popp, of die van Gwyneth Jones, Felicity Lott, Barbara Bonney of Anne Sophie von Otter in zijn oren heeft, mist hier een heleboel. Als ik de tekstgevoelige liedcomponist daarmee geen onrecht zou doen, zou ik bijna zeggen: dit is niet Der Rosenkavalier van Strauss en Hofmannsthal, maar alleen die van Strauss.
Ik begrijp het hedendaagse operatheater op dit punt ook niet. Waarom zouden componisten zoveel moeite doen voor goede libretti, zowel om ze te laten schrijven als om ze te laten zingen, als het niet de bedoeling zou zijn dat we die teksten ook zouden verstaan? Of is het de bedoeling dat we ze niet verstaan, omdat ze regelmatig in tegenspraak zijn met wat wij op het tonele te zien krijgen? Maar in dat geval zouden de dirigenten toch beter moeten weten?

Met die stijl van zingen die meer op de noten dan op de woorden gericht is, hangt samen dat er soms vocale volumes uit de bus komen die eerder doen denken aan Elektra dan aan Der Rosenkavalier. Bij Octavian's uitval 'Nicht heut', nicht morgen!' (slotscène eerste bedrijf) staat in de partituur weliswaar 'gesteigert', maar evenals 'piano' of 'forte' is dat natuurlijk een relatief begrip. Van de Ierse mezzosopraan Tara Erraught horen we daar echter een vocale dramatiek die bijna verdiaans aandoet en die duidelijk verschilt van de eveneens emotionele maar veel beheerster opgebouwde interpretaties van Jurinac, Seefried of Fassbaender, voor mij nog altijd ideale vertolksters van die rol. Afgezien daarvan: dergelijke door primaire emoties gevoede uitbarstingen passen niet echt bij het rococo-karakter van zowel het gegeven als Strauss' muzikale vormgeving.

Richard Jones
Zoals vaker bij ensceneringen van Richard Jones moeten we een groot deel van de voorstelling aankijken tegen een decor dat bedoeld lijkt om te laten zien hoe lelijk burgerlijke kitsch kan zijn. Opdringerige, eindeloos herhaalde motieven in somber stemmende kleurpatronen lijken daarbij een bewust tegenwicht van ontwerpster Nicky Gillebrand tegen de esthetiek van de muziek. Extra storend is dat het soms foeilelijke 'behang' op sommige momenten akoestisch ongunstig werkt. Zo ontberen aan het begin van het tweede bedrijf de zangers iedere akoestische resonans door een kennelijk sterk absorberend scherm voorop het toneel. Visueel past dat in het streven de burgerlijke Oostenrijkse atmosfeer uit de eerste decennia van de twintigste eeuw te benadrukken, maar afgezien van het feit dat het niet overeenstemt met de door Hofmannsthal voorgestane esthetiek, werkt het extra negatief op de zang - en dus op de verstaanbaarheid.

Jones' aversie tegen alles wat 'esthetisch' genoemd kan worden, werkt sterk door in de aankleding van de personages. Afgezien van Faninal en zijn dochter hebben ongeveer alle personages een uiterlijk dat meer past bij een parodie op een boulevardkomedie dan bij de tekst van Hofmannsthal. De pruik en de kostumering van Octavian spannen daarbij de kroon en beroven het optreden van de ook nog eens niet echt superslanke Erraught van iedere schijn van geloofwaardigheid. Dat zij haar rol toch nog met zoveel inzet gestalte geeft en daarbij ook nog eens voortreffelijk zingt, getuigt van een grote inzet. In haar plaats zou ik zo uitgedost gillend van ellende het toneel afgerend zijn.

Dat alles neemt niet weg dat er hier sprake is van een knappe personenregie. Hooguit kan men daarop afdingen dat Jones in zijn streven naar ironie de zaken vaak net iets te sterk aanzet en dat hij te vaak zijn toevlucht neemt tot rijtjes figuranten of koorleden, zittend of in ganzenpas over het toneel lopend. Op de individuele personages is echter merkbaar hard gewerkt, zij het niet altijd in overeenstemming met het libretto, en zo ontmoeten we hier vanaf de eerste maat een Marschallin voor wie Octavian duidelijk niet het eerste en laatste jonge speeltje is. Dat is duidelijk ook doorgedrongen tot haar 'Mohammed', hier een uit de kluiten geschoten puber met grote belangstelling voor wat zich in de slaap- en badkamer van zijn meesteres afspeelt, terwijl deze op haar beurt niet ongevoelig blijkt voor zijn hormonale activiteiten. De vraag blijft in hoeverre dat alles in overeenstemming is met alle weemoedige bespiegelingen van de Marschallin en hoewel Kate Royal zich met hart en ziel op haar rol gestort heeft, overtuigt zij mij niet altijd. Het is alsof haar gedachten voortdurend ergens anders zijn en ik kan er niet achter komen of dat een bewuste keuze is van de regisseur, of dat Royal nog onvoldoende met haar rol (of met de tekst) vergroeid is geraakt.

Overdrijving
Het probleem van Ochs is dat hij weliswaar een lomperik is, maar tegelijk ook een edelman die in de Weense etiquette is grootgebracht, en die dus wel degelijk een uiterlijke schijn van beschaving bezit. Die combinatie moet merkbaar zijn en niet alleen voor ons, maar in de overigens kapitale vertolking van Lars Woldt zien wij een van iedere beschaving ontblote Oostenrijkse middenstander. Echt ongeloofwaardig wordt zijn optreden in het tweede bedrijf door Jones ironische overdrijving bij de manier waarop Faninal en diens dochter in hun eigen huis geschoffeerd worden. Dat Ochs Sophie min of meer ziet als een stuk vee, is voor iedereen duidelijk, maar in de getoonde parallel met een veemarkt is alle logica zoek als Sophie op een tafel wordt gezet met eromheen het gevolg van Ochs als een stel keurmeesters met veilingbordjes.

Het zal allemaal wel 'leuk' bedoeld zijn, maar kennelijk is er iets mis met mijn gevoel voor humor. Bovendien is het volstrekt onlogisch. Faninal is een nouveau riche, verblind door een adellijke titel, maar hij is geen halve idioot die door de eerste de beste onbehouwen vlerk zo buiten alle proporties over zich heen laat lopen. In de vertolking van de bariton Michael Kraus en de sopraan Teodora Gheorghiu komen Faninal en Sophie overigens wel als de meest geloofwaardige personages uit de bus. Het is alsof de sympathie van Jones bij deze twee 'gewone burgers' lag en niet bij de hen omringende 'adellijke' wereld, die in zijn ogen vooral bestaat uit mensen die een schijn ophouden maar ondertussen in leegte leven.

Voor de overige rollen is een uitstekend ensemble bijeengebracht voor een voorstelling die zich voor onze ogen ontrolt met de precisie van een Zwitsers uurwerk. Ik kende de voorstelling al van de tv-uitzending van vorig jaar, maar de blu-ray-versie is in klank en beeld natuurlijk veruit superieur. Het begeleidende boekje blijkt echter vrijwel onleesbaar: piepkleine lettertjes met ook nog eens een paarse rolverdeling op een zwarte ondergrond. En natuurlijk geen track-indeling. Daarvoor moet u tijdens het kijken terug naar het menu om dan vandaaruit weer terug te gaan naar de voorstelling - of anders maar gewoon doorzappen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links