CD & DVD-recensie
© Paul Korenhof, oktober 2023 |
Toevallig beluisterde ik in de weken voorafgaand aan het bekijken van deze disc twee andere opnamen. De eerste was een oude lp-versie uit 1944 met de concertante uitvoering die Karl Böhm de componist aanbood bij diens 80ste verjaardag, en die laat horen hoe het Wiener ensemble dit werk uitvoerde in de tijd van de componist. De tweede (en al vijftig jaar mijn favoriete versie) maakte Rudolf Kempe, eveneens een Strauss-specialist, in 1968 in Dresden met een ingespeelde topbezetting en in een bijzonder fraaie opname, maximaal van helderheid en toch intiem met een perfecte balans. Beide uitvoeringen weerspiegelen de Duits-Oostenrijkse traditie die het werk behandelde als een intieme kameropera, en terecht. Muzikaal vanwege het kleine orkest (32 musici plus slagwerk) en een proloog met een subtiel samengaan van zang, melodrama en parlando waarbij die elementen akoestisch en scenisch naadloos in elkaar moeten overlopen. Het werk speelt immers bij en in een huistheatertje in een 'stadpaleis' en al is de eigenaar duizend maal de rijkste man van Wenen, zijn theatertje blijft onvermijdelijk van bescheiden afmetingen. De productie die vorig jaar te zien was in het Florentijnse Teatro della Pergola en die door Dynamic zowel op cd als op dvd/BD werd uitgebracht, ademt een andere sfeer. Het decor voor zowel de proloog als de opera suggereert een kruising tussen het atelier van een filmstudio en een Disneyland voor volwassenen waarin alle personages in ondefinieerbare fantasiekostuums rondlopen. Alle personages op één na, want als het doek opgaat voor de proloog zien we hoe 'de rijkste man van Wenen' in als een lichamelijk en geestelijk wrak in een rolstoel wordt rondgereden door een Haushofmeister die kennelijk de touwtjes in handen heeft. Dat de man, op sterven na dood, de organisator is van het theatrale spektakel van die avond, valt te betwijfelen. Het lijkt eerder of de Haushofmeister mooi weer speelt van het kapitaal van zijn vegeterende werkgever. Op de een of andere manier komt alles in de productie van Matthias Hartmann overtrokken of overdadig over. De kleurrijke ,weelderig kostumering in de proloog lijkt ook enigszins in tegenspraak met wat de tekst suggereert en maakt bijvoorbeeld van de Musiklehrer eerder een snelle impresario dan een vaderlijke leraar, terwijl Zerbinetta zowel daar als in de opera meer weg heeft van een ster van de music hall dan van de improviserende spil van een groepje komedianten. Die schaalvergroting zien we ook in het acteren en horen we in de geheel of half gesproken teksten in de proloog. Gevolg van dat brede en nadrukkelijke 'geacteer' is bijvoorbeeld dat de Musiklehrer, ondanks de fraaie bariton van Markus Werba, nog minder autoriteit krijgt, en dat de lakei in zijn scène met de componist een arrogantie uitstraalt alsof hij zich de Haushofmeister zelf voelt. In hoeverre die aanpak invloed heeft gehad op de muzikale kant, ontgaat mij, maar daar gebeurt wel ongeveer hetzelfde. De proloog wordt door Daniele Gatti zo breed uitgespeeld, dat vooral de scènes met Zerbinetta iedere speelsheid verliezen en het geheel 43 minuten duurt, vijf minuten langer dan bij Böhm en Kempe. Dat lijkt niet veel, maar op een muziekstuk van deze omvang is het dat beslist wel. De weergave van de opera sluit hierbij aan, maar voor de scènes van Zerbinetta is dat hier minder een probleem. Die kunnen veel hebben, hoewel ik uiteindelijk toch speelser en puntiger ensemblespel prefereer, maar anders ligt het met de scènes van Ariadne. Kernzin in haar rol is 'Man ruht, und ruht vom Ruhen wieder aus', maar van rust is in haar vertolking weinig te merken. Vocaal heeft Krassimira Stoyanova alles in huis voor een grote Ariadne, maar van de verstilling, het onthechte en het doortrekken van melodische lijnen zoals we dat kennen van Maria Reining, Elisabeth Schwarzkopf, Gundula Janowitz, Leontyne Price of Jessye Norman is hier geen sprake. Een zangeres kan een prachtige stem hebben en uitstekend zingen, maar van een echte Ariadne met specifieke Strauss-lijnen die de tekst boven zichzelf uit tillen, blijft hier weinig over. Ariadne vraagt om een liedvertolkster die in een opera verdwaald lijkt, en niet om een geëmotioneerde Puccini-heldin. Een ander verhaal is de vertolking van Jessica Pratt, als toneelpersoonlijkheid geen geboren Zerbinetta, maar daarop spelen de regie en de kostumering uitstekend in. In de proloog is haar door Gatti sterk uitgetrokken scène met de Komponist is niet bepaald overtuigend, maar in de opera is zij beter op dreef en van 'Grossmächtige Prinzessin' maakt zij een uitbundige show die zij doortrekt tot in het applaus. Eén enkele bes halverwege klinkt niet helemaal jofel, maar aan c's, d's en e's is er geen gebrek, een paar f's worden ook nog aangestipt en de trillers zijn er allemaal, al had de lange kettingtriller aan het slot iets puntiger gearticuleerd mogen worden. Het opvallendste vind ik echter dat zij haar hele vertolking baseert op een tekst die zij hoorbaar tot in de details bestudeerd heeft, en waarbij frasering op basis van die tekst leidt tot een constant spel met rubati waarin de Gatti haar met plezier lijkt te volgen. Een probleem is daarentegen de Komponist van Sophie Koch, in 1994 een overtuigende winnares in 's Hertogenbosch en hier aanwezig in een rol die een kwart eeuw lang tot haar glansrollen heeft behoord. Inderdaad, hééft behoord! Haar timbre is niet echt jeugdig meer en haar hoogte wordt problematisch. (Niet voor niets wilde Strauss een lichte sopraan in deze rol!) Met als tegenspeelster de eveneens ietwat overrijpe Pratt en de tempi van Gatti maakt het die prachtige scène van de puberale Komponist en de geraffineerde Zerbinetta aan het slot van de proloog behalve langdradig ook een beetje lachwekkend. Verder zien we een zich iets te veel opdringende Haushofmeister van Franz Tscherne en klinkt de vocaal wat scherpe Tanzmeister van Antonio Gares - met de tegenwoordig obligate (nep)sigaret - meer karikaturaal dan subtiel. Dat laatste geldt ook een beetje voor de betrouwbare maar ook ietwat droge Harlekin van Liviu Holender. De aan de Frankfurter Oper verbonden Amerikaanse tenor AJ Glueckert komt goed uit de voeten met Bacchus, maar daarmee is ook alles gezegd. Van de slotscène zijn moeiteloos overtuigender versies te vinden Al met al geen opzienbarende uitgave met de ruimtelijke klank die we al sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw kennen van opnamen uit Florence, maar Pratt's vertolking van de aria van Zerbinetta verdient gehoord te worden. index |
|