DVD-recensie

On-Weense Arabella

 

© Paul Korenhof, december 2012

 

 

R. Strauss: Arabella

Emily Magee (Arabella), Gena Kühmeier (Zdenka), Tomasz Konieczny (Mandryka), Michael Schade (Matteo), Wolfgang Bankl (Graf Waldner), Zoryana Kushpler (Adelaide), Norbert Ernst (Graf Elemer), Clemens Unterreiner (GrafLamoral), Daniela Fally (Fiakermilli), Donna Ellen (Eine Kartenaufschlägerin) e.a., Wiener Staatsoper
Dirigent: Franz Welser-Möst
Regie: Sven-Eric Bechtolf

Electric Picture EPCO4BD (Blu-ray)

Wenen, 6 en 9 mei 2012


In mei van dit jaar moest Renée Fleming wegens ziekte verstek laten gaan bij een reeks voorstellingen van Arabella in de Wiener Staatsoper. Dat was jammer, zeker voor al die mensen die juist vanwege haar een kaartje hadden gekocht, maar organisatorisch was het geen ramp omdat tenminste vier sopranen de afgelopen jaren in dezelfde productie hadden opgetreden. Van dit viertal bleek in ieder geval Emily Magee beschikbaar, zodat de voorstellingen en de geplande televisie-uitzending zonder al te grote problemen doorgang konden vinden. Ook werd besloten de uitgave op dvd/bd te laten doorgaan, maar het resultaat daarvan zal niet iedere liefhebber van deze 'Weense komedie' tot enthousiasme kunnen brengen.

Om meteen maar bij de titelrol te beginnen: Emily Magee is een alleszins respectabele vertolkster van het grote lyrische repertoire, maar voor een werkelijk overtuigende titelrol in Arabella komt nog iets meer kijken. Ik herinner mij nog een voorstelling in Keulen, waar Kiri Te Kanawa bij haar eerste opkomst de hele zaal deed opveren met een suggestie van onwereldse schoonheid. Tegelijk moet Arabella ook iets over zich hebben waardoor je je in feite afvraagt of zij nu echt sympathiek is. Zij is zo gewend aan bewondering dat zij er niet alleen onverschillig voor is geworden, maar zij is ook zo overtuigt van zichzelf - noem het rustig 'hautain' - dat zij soms een onsympathiek soort onverschilligheid ten toon spreidt.
Dat alles hangt samen met de licht decadente sfeer van het fin-de-siècle, waarmee librettist Hugo von Hofmannsthal zich een tijdgenoot toont van Arthur Schnitzler en waarmee Arabella zelf verwantschap vertoont met bijvoorbeeld Couperus' Eline Vere'. De zelfbewuste arrogantie van Arabella staat weliswaar in tegenstelling tot de zenuwachtige onzekerheid van Eline, maar beiden zoeken hun idealen in een droomwereld buiten hun eigen dagelijks leven en beiden trekken van de decadente 'névrose', die zich in feite maar al te graag onderwerpt aan de ideale man. Op dat punt lijkt Hedwig de Fontayne in Van de koele meren des doods van Frederik van Eeden meer geëmancipeerd, maar ook tussen haar en Arabella zijn parallellen te trekken, ondanks het feit dat de laatste duidelijk de autoriteit van 'oude adel' uitstraalt, terwijl Hedwig makkelijker het slachtoffer wordt van een broze psyche en een antifeministische vader.

De Amerikaanse sopraan toont weinig van dat alles. Ondanks af en toe een onvaste toon klinkt haar stem in het eerste bedrijf veel te gezond om broze lyriek te suggereren en iets van zenuwachtig-decadent idealisme klinkt in haar stem helemaal niet door. In tweede bedrijf overtuigt zij meer, maar haar zang blijft 'aards', zeker doordat het Duits niet in een doorgaande stroom van haar lippen vloeit, maar in afzonderlijke lettergrepen (heel duidelijk in 'Und du wirst mein Gebieter sein').

Natuurlijk, de tijden van Viorica Ursuleac, Lisa Della Casa, Gundula Janowitz en Lucia Popp zijn voorbij, maar Kiri Te Kanawa en Renée Fleming hebben aangetoond dat ook zangeressen die hun muzikale wortels niet in Wenen en München hebben liggen, de sfeer van dit werk wel degelijk kunnen aanvoelen. Trouwens: in deze voorstelling staat wel degelijk een Arabella van formaat op het toneel, namelijk Genia Kühmeier, en tegen de tijd dat zij deze rol op haar repertoire neemt, hopelijk met steun van een ervaren 'Weense' repetitor, zou zij wel eens een van de grote vertolksters kunnen worden. Haar Zdenka klinkt heel fraai, prachtig muzikaal ook, maar lijkt minder bij haar te passen en mist de puberale charme die Hilde Güden en Anneliese Rothenberger erin konden leggen.

Ja, en als ik dan toch aan het vergelijken ben, kom ik bij de zwakste schakel in het geheel: de bleke, soms krachteloze Mandryka van Tomasz Konieczny, die werkelijk niet in de schaduw kan staan van Hans Hotter, George London, Dietrich Fischer-Dieskau, Bernd Weikl, Wolfgang Brendel of zelfs Thomas Hampson. De laatste gaf misschien ook al niet de suggestie van een uit de wouden afkomstige landheer die met beren vecht, maar hij had in ieder geval wel het aplomb, en daarvan ontbreekt bij Konieczny ieder spoor.
Het echtpaar Waldner is in goede handen bij Wolfgang Bankl en Zoryana Kushpler, maar de Matteo van Michael Schade en de graven Elemer, Lamoral en Dominik konden mij niet bekoren, zij het vooral door de manier waarop hij zijn rol uitbeeldde, en daarmee komen we dan bij het minst overtuigende deel van deze uitgave, de enscenering van Sven-Eric Bechtolf.

Het laatste product van de samenwerking tussen Hofmannsthal en Strauss dateert weliswaar uit de jaren twintig van de vorige eeuw, maar ademt in alles nog het Weense fin-de-siècle, maar die tijd interesseert Bechtolf absoluut niet - of hij heeft er geen affiniteit mee. In plaats daarvan zien we weer eens een situering rond 1930, de periode waar regisseurs zo graag op teruggrijpen. Of de regisseur daarmee wil verwijzen naar de politieke opstelling van Strauss, wordt niet duidelijk en is ook onbelangrijk. Vervelender is dat het met het stuk niets te maken heeft. Arabella gaat over Arabella en werkelijk nergens anders over, en de absoluut ongeëmancipeerde Arabella is zo duidelijk afkomstig uit het fin-de-siècle en ademt zo overduidelijk een pre-feministische mentaliteit, dat op deze manier de hele bodem onder de opera weg valt. Aan de diverse onlogische elementen zal ik voorbijgaan, hoewel ik met verbazing heb zitten kijken naar de scène met Matteo in het eerste bedrijf: Matteo brengt daar een film crew mee om zijn ontmoeting vast te leggen en verleidt zijn aanbedene daarmee tot een soort filmsterrengedrag dat mijlenver verwijderd is van de Arabella die Hofmannsthal en Strauss gecreëerd hebben.

Met de vertolking van Arabella-in-spe Genia Kühmeier vormt het aandeel van het orkest van de Weense Staatsopera met afstand het aantrekkelijkste element van deze uitgave, hoewel dirigent Franz Welser-Möst zich als echte theaterman ietwat laat leiden door het toneelgebeuren. Met vóór zich een toneelbeeld dat meer aansloot bij het fin-de-siècle zou hij waarschijnlijk ook meer van die sfeer uit de orkestbak hebben gehaald. Het zij zo. Op de technische verzorging van beeld en geluid is niets aan te merken, hooguit op de beeldregie die soms was rommelig overkomt. Op de disc zelf ontbreekt gelukkig een sfeer verstorend menumuziekje, maar in plaats daarvan krijgen we nu wel een flard muziek ('Aber der Richtige') tijdens de titelbeelden en tamelijk abrupt weggedraaid als de dirigent de bak in komt.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links