DVD-recensie

Spectaculaire Turandot uit Wenen

 

© Paul Korenhof, juli 2011

 

 

Puccini: Turandot

Eva Marton (Turandot), Waldemar Kmentt (Altoum), John-Paul Bogart (Timur), José Carreras (Calaf), Katia Ricciarelli (Liù), Robert Kerns (Ping), Helmut Wildhaber (Pang), Heinz Zednik (Pong), Kurt Rydl (Un mandarino), Béla Perencz (Il principe di Persia). Wiener Sängerknaben, koor en orkest van de Weense Staatsopera
Dirigent: Lorin Maazel
Regie: Harold Prince

Arthaus Musik 107319

Opname: Wenen, september 1983


Bijna dertig jaar na de première is de Turandot die Harold Prince in 1983 voor de Weense Staatsopera regisseerde, nog steeds een spectaculaire voorstelling. Overweldigende massascènes en oogverblindende kleurenrijkdom worden gerealiseerd met een groot oog voor detail en met meer aandacht voor karakterisering dan men zou verwachten bij een voorstelling die zich zo richt op het visuele effect. Het drama blijft bij hem altijd de leidraad van het gebeuren en dat kan helaas niet van iedere regisseur gezegd worden.
Toen ik de voorstelling enkele jaren later zelf meemaakte tijdens een ietwat routineuze herneming, was het effect al onvergetelijk, maar bij deze opname, gemaakt tijdens de premièreserie, spat de vitaliteit aan alle kanten van de beeldbuis. Het 4:3-formaat en de duidelijk analoge videoregistratie doen daaraan weinig af dankzij de nog altijd verbluffende diepte van de kleuren in de decors en kostuums van Timothy O'Brien en Tazeena Firth.

Nog overrompelender dan de beelden is echter de muzikale rijkdom. Dirigent Lorin Maazel, die van 1982 tot 1984 de leiding had van de Weense Staatsopera, heeft met deze Turandot een muzikaal visitekaartje afgegeven dat nog altijd imponeert en dat indertijd door vriend en vijand werd toegejuicht. Ik schrijf heel bewust 'door vriend en vijand', want het directoraat van Maazel heeft niet voor niets slechts twee jaar geduurd. Zijn benoeming werd niet unaniem met gejuich ontvangen en het is niet zonder reden dat hij al na twee jaar weer vertrok - moest vertrekken, want wie de Weense incrowd tegen zich krijgt, is machteloos.
Als er geen intriges bestonden, hadden de Weners ze wel uitgevonden, en een buitenstaander die het Weense wereldje tegen zich krijgt, staat machteloos. En een dirigent die niet alleen een buitenstaander was in het 'Weense wereldje', maar die ook nog eens bij zijn aantreden verklaarde dat hij het Weense repertoiresysteem drastisch wilde hervormen, had daarmee bij voorbaat al zijn doodvonnis getekend.
Ik herinner me nog heel goed dat ik een aantal jaren later schuin achter de Staatsopera op bezoek was bij een van de leidende figuren uit de toenmalige platenwereld, een toen al legendarische 'man achter de schermen', die in Wenen aan meer muzikale touwtjes trok dan je als buitenstaander voor mogelijk zou houden. Terugblikkend op die twee bewogen seizoenen onder Maazel verklaarde hij ronduit: "Er zijn toen heel wat messen in zijn rug geplant en een paar daarvan waren zeker ook van mij afkomstig!"

Aan de andere kant waren ook Maazel's grootste tegenstanders operaliefhebber genoeg om toe te geven dat de door hem geïnitieerde Turandot behoorde tot de grote voorstelling van de Weense Staatsopera uit het tijdperk 'na Karajan'. Met de Puccini-cyclus die Maazel voor CBS-Sony heeft opgebouwd, heeft hij niet alleen uiting gegeven aan zijn bewondering voor de melodische structuren en de bijna filmische theatraliteit van de Italiaanse componist, maar toonde hij ook een enorme affiniteit met het effectwerk waarin Puccini grossierde. Waar andere dirigenten nog wel eens proberen het extraverte in Turandot af te zwakken, behoort Maazel tot degenen die niet bang zijn voor de grote uitbundigheid in deze partituur. Sterker nog: hij streeft er juist naar het maximaal haalbare in de instrumentale kleurenrijkdom en vooral in combinatie met Puccini's muzikale perspectiefwerking worden de resultaten dan adembenemend.

Zijn solisten heeft Puccini het met zijn instrumentatie niet altijd makkelijk gemaakt en op dit punt lijkt de aanpak van Maazel ook niet bepaald zangersvriendelijk. Aan de andere kant neemt hij zijn tempi wel iets breder dan we gewend zijn, waardoor de zangers meer kansen krijgen om adem te halen en hun krachten goed te verdelen. Gelukkig maar, want ook waar het de vocalisten betreft, is dit nog altijd een voorstelling uit de eredivisie.
In de titelrol horen we de Hongaarse sopraan Eva Marton op het hoogtepunt van haar carrière, precies in de periode waarin zij zich bewoog van het spintorepertoire in de richting van de hoogdramatische rollen. Achteraf bleek dat niet zo'n verstandige keuze, zoals bijvoorbeeld blijkt uit haar Brünnhilde in de Ring die Haitink enkele jaren later voor EMI zou gaan opnemen. Hier horen we haar echter met een in alle regionen stralende stem en een superieure vocalistiek op een niveau dat in de huidige operawereld door weinig geëvenaard wordt.
Voor de Calaf van José Carreras, hier enkele jaren voordat zijn gezondheid hem in de steek zou laten, hield ik indertijd mijn hart vast. Een eerdere studio-opname voor EMI onder Alain Lombard had mij er niet van kunnen overtuigen dat zijn lyrische stem tegen deze partij opgewassen was, maar wat hij hier presteert verdient alle bewondering. Vocaal nadert hij hoorbaar de grenzen van zijn mogelijkheden, zeker in de laatste akte, maar hij slaat zich er bewonderenswaardig doorheen en de hem typerende combinatie van muzikaliteit en betrokkenheid maken dat hij blijft boeien, ook als zijn helder, lyrisch timbre soms wat al te veel onder druk komt te staan.

Ik begrijp wat Karajan bezielde toen hij enkele jaren eerder Katia Ricciarelli in zijn studio-opname de titelrol liet zingen, maar daarmee pleegde hij wel een soort geschiedvervalsing. Met haar 'grote' lyrische sopraan kon zij als Butterfly, Mimì en Liù moeiteloos en stralend over Puccini's meedogenloze orkest uit komen, maar een 'ijsprinses' was zij beslist niet, al mist zij wel een beetje het ontroerende en broze van Mirella Freni en Renata Scotto in die rol.
In de overige rollen horen we vaste krachten uit het toenmalige ensemble van de Weense Staatsopera met John-Paul Bogart als een sonore Timur en een nog jonge Kurt Rydl die als de mandarijn de opera indrukwekkend opent. Robert Kerns, Helmut Wildhaber en Heinz Zednik zien en horen we als drie uitmuntend zingen en spelend ministers, op wie men hooguit kan aanmerken dat het hen een beetje ontbreekt aan 'italianità'. Speciale vermelding verdient bovendien het door Helmut Froschauer geleide koor van de Weense Staatsopera, dat zich bovendien door Harold Prince bijzonder gedisciplineerd heeft laten regisseren.
De enige onder de solisten over wie ik niet onverdeeld enthousiast ben, is Waldemar Kmentt als de oude keizer Altoum, maar dat hij hier niet oud genoeg en zelfs te krachtig overkomt, kan ook een bewuste keuze van de regisseur zijn geweest. Een ander minpuntje is de klank: een prachtig helder en breed stereobeeld, maar met een naar mijn smaak iets te prominente hoogte. Ik herinner me overigens dat ik zoiets vaker heb opgemerkt bij televisieregistraties uit die periode die nu op dvd werden uitgebracht.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links