![]() DVD-recensie Tosca als 'topper van toen'
© Paul Korenhof, februari 2011
|
|
Puccini: Tosca Shirley Verrett (Floria Tosca), Luciano Pavarotti (Mario Cavaradossi), Cornell MacNeil (Baron Scarpia), Fernando Corena (Il sagrestano), Andrea Volis (Spoletta), John Cheek (Cesare Angelotti), Russell Christopher (Sciarrone), Robert Sapolsky (Un pastore), Philip Booth (Un carceriere), The Metropolitan Opera Chorus and Orchestra Decca 074 3410 Opname: New York, 19 december 1978 Pavarotti in Puccini - de muziek lijkt voor zijn stem geschreven. Hoe schitterend hij ook kon klinken in muziek van Verdi of Bellini, geen componist wist zo het onderste in hem boven te halen als het genie achter La Bohème, Tosca en Madama Butterfly - of het zou misschien Donizetti moeten zijn. Pavarotti's Nemorino in L'elisir d'amore blijft eveneens een wondertje van vocale perfectie gecombineerd met een unieke inlevingskunst, maar als ik moet kiezen, wint Puccini het toch. In diens muziek kon de tenor uit Modena een emotionaliteit kwijt die hij zelf helemaal doorvoelde en het feit dat hij de zanglijnen van Rodolfo, Mario Cavaradossi en Pinkerton realiseerde op basis van puur belcanto - en dat is echt iets anders dan het goedkope verisme waarop we maar al te vaak vergast worden - plaatst zijn vertolking op één lijn met die van Enrico Caruso en de tegenwoordig steeds meer ondergewaardeerde Jussi Björling. Voor mij komt geen andere tenor in dit repertoire zelfs maar bij deze drie in de buurt, waarbij Pavarotti dan ook nog eens met Caruso de wellicht meest ontwapenende Nemorino deelde die het operatoneel in de 20ste eeuw gekend heeft, dat veronderstel ik althans. Pavarotti ken ik in die rol door en door, maar mijn mening over Caruso berust onvermijdelijk op een 'reconstructie' aan de hand van foto's opnamen en ooggetuigenverslagen. Pavarotti's overtuigendste rol blijft voor mij Rodolfo in La Bohème, de rol waarmee hij ooit in Modena debuteerde, die hem zijn leven lang vergezeld heeft en waarvan ik gelukkig ook een video-opname bezit. Die registratie uit de Scala, met Ileana Cotrubas (Mimì) en Lucia Popp (Musetta), en tot onbereikbare sterrenstatus verheven door de directie van Carlos Kleiber, beschouw ik zelfs als een van de grootste opnamen alle tijden en het blijft jammer dat die uitvoering nog steeds niet commercieel op de markt is gebracht (wat overigens ook geldt voor Otello onder Kleiber uit de Scala met Freni, Domingo en Cappuccilli). Mario Cavaradossi in Tosca is een heel ander verhaal. Ik herinner me hoe we eens in zijn buitenhuis bij Pesaro over La Bohème zaten te praten terwijl hij ondertussen met een half ook naar de televisie keek, omdat hij zich zo min mogelijk van de avonturen van Charlie's Angels wilde laten ontgaan. Opeens draaide hij zich om, vergat al het vrouwelijk schoon op de buis en begon een heel verhaal dat erop neer kwam dat hij eigenlijk Tosca veel interessanter vond. Rodolfo, argumenteerde hij, was een schitterende rol maar door Puccini zo neergezet dat je als zanger weinig kon toevoegen aan wat de componist je voorschotelde. Aan de andere kant had Cavaradossi niet alleen mooiere aria's, maar hij was ook veel minder sterk ingevuld, had van zichzelf ook minder een 'karakter', maar was door Puccini wel zo 'open' gelaten dat je als zanger veel meer met die rol kon doen. En in de jaren daarna, tot ik zijn laatste Cavaradossi in Covent Garden meemaakte, had ik inderdaad de indruk dat hij uiteindelijk aan die rol meer plezier beleefde dan aan zijn paradepaardje Rodolfo, in feite toch de rol die hem groot had gemaakt. Op een onlangs uitgebrachte dvd horen en zien we Pavarotti als Cavaradossi op 19 december 1978 tijdens zijn gloriedagen aan de Met. Echt slank was hij ook toen niet, maar zijn spel was geloofwaardiger dan ooit en zijn stem was inmiddels dusdanig gegroeid, dat hij ook binnen de afmetingen van dat immense theater dezelfde toonvorming, dezelfde legatotechniek en dezelfde expressiviteit kon demonstreren die wij hier in Europa al langer van hem kenden. Vooral door Duitse critici is nogal afgegeven op de 'traditionele' en 'weinig verrassende'regie van Tito Gobbi, zelf wellicht de grootste Scarpia van de vorige eeuw. Ten onrechte. Dit is gewoon een Tosca zoals enkele generaties operaliefhebbers het werk hebben leren kennen, maar dan wel gerealiseerd op een uiterst degelijk niveau zonder de overdaad van een regisseur als Franco Zeffirelli. Een Tosca ook die juist door het ontbreken van iedere actualisering meer 'eeuwigheidswaarde' heeft - om dat vaak misbruikte woord maar weer eens van stal te halen - en dus gewoon minder snel zal gaan vervelen. De tot in de puntjes verzorgde directie van James Conlon verleent het geheel een welkome muzikale 'finishing touch', terwijl zijn gevoel voor theater van begin tot eind de spanning erin houdt. Tot de welkome toegiften die deze productie afronden, behoren een informatieve discussie tussen Conlon en Levine en een voor de liefhebbers niet minder interessant gesprek vol wetenswaardigheden tussen MacNeil en Gobbi. De opname klink zo warm en helder als men van een predigitale registratie verwachten mag en het enige technische minpuntje is het videobeeld, dat in niet altijd optimaal is van scherpte en in donkerder scènes soms een verkleuring aan de zijkant laat zien. index |
|