![]() DVD-recensie Eeuwig leven voor een historische Tito
© Paul Korenhof, november 2010
|
||
Mozart: La clemenza di Tito. Susan Graham (Sesto), Hannah Esther Minutillo (Annio), Catherine Naglestad (Vitellia), Ekaterina Siurina (Servilia), Roland Bracht (Publio), Christoph Prégardien (Tito), Opéra National de Paris. Opus Arte Opname: mei-juni 2005
Tot de gedenkwaardigste momenten in mijn leven als operabezoeker behoorde een voorstelling van La clemenza di Tito in de Brusselse Muntschouwburg tijdens de hete zomer van 1982. Het was aan het slot van het eerste, in alle opzichten opmerkelijke seizoen van Gérard Mortier als intendant, waarin hij duidelijk had aangegeven dat hij met het belangrijkste Belgische operatheater een andere weg wilde inslaan. Toch verbaasden we ons over het feit dat hij voor zijn eerste Mozart-opera het oog had laten vallen op de voorlaatste opera van het Salzburger genie, die toen nog algemeen werd afgedaan als een 'verplichte' terugkeer van de componist naar de ook in zijn eigen tijd al achterhaalde en zelfs bijna afgestorven opera seria. Een werk dat bovendien wel in haast en zonder enige echte passie ontstaan moest zijn, want waarom zou het schrijven van de secco-recitatieven anders zijn overgelaten aan Sussmayr? Aan die secco-recitatieven ga ik nu maar even voorbij. Laat het gezegd zijn dat ik ze uitstekend vind functioneren en dat ik ze veruit prefereer boven iedere bewerking die ik er ooit van gehoord heb, zeker boven de modernistische paskwil die De Nederlandse Opera er een aantal jaren gelegen heeft laten vervaardigen en die de balans het werk totaal ontwrichtte. Belangrijker is dat in die onvergetelijke zomer van 1982 opeens duidelijk werd dat La clemenza di Tito wel degelijk op het niveau stond dat we van de rijpe Mozart mochten verwachten en dat het werk talloze schitterende pagina's vol geniale muzikale dramatiek bevatte. Met die serie voorstellingen schreef de Munt geschiedenis doordat zij in feite de herontdekking markeerden van een werk dat sindsdien niet meer van het repertoire weg te denken is geweest. Natuurlijk was het succes van die voorstelling voor een groot deel te danken aan dirigent Sylvain Cambreling en een uitgebalanceerd solistenteam dat werd aangevoerd door Stuart Burrows (Tito), Alicia Nafé (Sesto) en Christiane Eda-Pierre (Vitellia), maar de knock-out werd toch uitgedeeld door het ontwerpersechtpaar Ursel en Karl-Ernst Herrmann, die hier hun eerste 'complete' enscenering afleverden. Het feit dat hij aan hen niet alleen de toneelbeelden, maar ook de gehele regie van deze opera toevertrouwde, was misschien wel de belangrijkste daad van Mortier in het eerste jaar van zijn intendantschap. Het heeft zowel La clemenza di Tito als het echtpaar Herrmann definitief op de muziekdramatische landkaart geplaatst en een geheel nieuwe regiestijl ingeluid, waarin een nieuwe, door heldere kleurvlakken en intrigerende details gekenmerkte esthetica tot drager werd van een handeling die vooral leek voort te komen uit het onderbewuste. Schijnbaar los daarvan sonden visuele details als een pompoen of een schoen die lange tijd schijnbaar doelloos in en vrijwel lege ruimte stonden, maar daar ondertussen wel zorgden voor een element dat duidelijk spanning opriep. De concentratie op en exploitatie van het onderbewustzijn hebben we natuurlijk vaker gezien, maar waar zoveel andere hedendaagse regisseurs in dat onderbewuste gaan graven naar frustraties en complexen, richtten de Herrmanns zich geheel op de menselijke emoties. Daarbij richtten zij zich in deze opera vooral op de desillusie, de nooit meer te dichten wonde die het verraad van vriendschap kan toebrengen. De twee onvergetelijke kernscènes daarbij waren voor mij het slot van de eerste akte, waar emotionele verwarring samenging met een steeds sterker wordend schaduwspel dat de deze enscenering kenmerkende gesloten ruimte aan alle kanten leer te omsluiten, en de aria van Tito in de tweede, als de verraden keizer zich als in een pleidooi rechtstreeks tot het publiek richt. Sindsdien heeft de tijd niet stil gestaan. Ik vind het prima dat sommige producties lang meegaan en keer op keer op het toneel terugkeren, maar toen ik deze zelfde voorstelling in Salzburg zag terugkeren toen Mortier daar intendant werd, voelde ik toch een lichte teleurstelling die niet alleen werd veroorzaakt door een onevenwichtig solistenteam. Ook latere voorstellingen in Covent Garden vielen mij tegen en pas toen de productie in 2005 niet alleen werd opgelapt, maar ook compleet opnieuw overdacht voor een serie voorstellingen in de Parijse Opéra, voelde ik weer iets van de fascinatie die er in 1982 vanuit was gegaan. Toch is het een andere voorstelling geworden, iets harder van kleurstelling (zelfs in de grime) en minder in pasteltinten en ook de personages zijn harder aangezet. Waren het in 1982 vooral mensen die door hun emoties tot handelen werden gebracht, soms zelfs ondanks zichzelf, nu kreeg ik meer het gevoel dat zij ook veel meer bewust hun lot in handen namen en dat hun handelingen ook meer door hun ambities en verlangen bepaald werden. Gebleven was echter de schitterende balans in een op esthetische evenwicht gerichte beeldtaal met schijnbaar willekeurig over het lege toneel verspreide details waarvan je je constant bleef afvragen waartoe ze dienden - als ze ergens toe dienden. Al met al blijft deze productie toch een monument, ook nu wel de beschikking hebben over andere, soms ook spannender ensceneringen van deze opera, en daarbij denk ik dan vooral aan de Salzburger enscenering van Martin Kusej. Bovendien staat de uitvoering muzikaal als een huis dankzij wederom (of nog steeds...) Sylvain Cambreling en een solistenteam dat vrijwel op hetzelfde niveau staat. Susan Graham met haar egale vocalistiek prefereer ik zelfs boven de iets 'dramatischer' klinkende Alicia Nafé, maar als ik moet kiezen tussen Stuart Burrows en Christoph Prégardien, gaat mijn voorkeur toch uit naar de eerste, ondanks het feit dat Prégardien vocaal eveneens uitstekend uit de verf komt. Burrows klonk menselijker in zijn desillusies, zoals Eda-Pierre in Brussel ook meer medegevoel opriep dan Catherine Naglestad in Parijs, die toch meer doet denken aan een vrouw die coûte que coûte haar ambities wil verwezenlijken. Ook Jules Bastin als Publio blijft voor mij vocaal onvergetelijk, maar een leuk ironisch trekje in deze nieuwe voorstelling is dat de Herrmanns bewust of onbewust de rechterhand van Titus een uiterlijk hebben gegeven dat mij sterk aan Cambreling doet denken... De opname - met de zestig minuten durende documentaire A masterpiece revisited - zag ik in de technisch werkelijk superbe Blu-ray-uitgave, die in scherpte en helderheid van beeld een gigantische vooruitgang vormde op de opname die ik zelf enkele jaren maakte tijdens de televisie-uitzending van Arte. Ik blijf alleen vinden dat de camera de solisten vaak te dicht op de hielen zit en te weinig afstand neemt. Ook op de klank, beluisterd via een grote stereoversterker, is werkelijk niets aan te merken, of het zou moeten zijn dat in de recitatieven ook de microfoon soms erg 'close' is. index |
||