DVD-recensie © Paul Korenhof, oktober 2024
|
Het begint allemaal heel veelbelovend en voor een deelt wordt dat gelukkig ook waargemaakt. Het betreft hier namelijk een toch wel opmerkelijke opname uit een baroktheater met een 'authentiek' orkest en in een enscenering die uitgaat van het werk zoals we dat in de partituur kunnen vinden. Geen 'interpretatie' die de opera op zijn kop zet, maar een uitvoering die muzikaal en scenisch helemaal gebaseerd is op het werk zelf en op de manier waarop zowel Mozart als het toenmalige publiek er waarschijnlijk tegenaan hebben gekeken. Uitgangspunt van regisseur Marshall Pynkoski was het feit dat Mozart zelf Don Giovanni (evenals Così fan tutte) in zijn werkenlijst heeft vermeld als 'opera buffa', als een komische opera dus. Daarmee ging Mozart nog een stapje verder dan Lorenzo da Ponte, die zijn libretto betitelde als 'dramma giocoso', blijspel, want 'dramma' betekende in die tijd niets anders dan 'theaterstuk' of 'handeling', en 'dramma giocoso' had dus niets te maken met wat wij nu plegen te verstaan onder 'dramatisch' of 'tragisch'. Die serieuze kant van Don Giovanni is een uitvinding van de 19de eeuw, die zich daarbij liet inspireren door een befaamde vertelling van E.T.A. Hoffmann. Pynkoski gaat echter nog verder. Niet alleen is voor hem de essentie van de opera dat de stouterik aan het einde gestraft wordt (een 'happy ending' dus!). Ook signaleert hij op basis van het toenmalige theater een sterke verwantschap tussen Don Giovanni en de commedia dell'arte. Dat blijkt al uit de openingsscène die een grote gelijkenis vertoont met diverse komedies waarin Arlecchino aan het begin buiten de wacht houdt terwijl zijn baas zich binnen amuseert. Daarbij verklaart hij ook stelselmatig dat hij graag met zijn baas zou willen ruilen, terwijl die scène o eveneens dient om het publiek bij te praten en te vertellen wat het in het vervolg van de voorstelling kan verwachten. Die lijn wordt in deze enscenering doorgetrokken inde decors en de kostuums, maar minstens zo duidelijk in een choreografie van bijfiguren die onmiskenbaar afkomstig zijn uit de wereld van de commedia dell'arte. Pynkoski combineert dat echter met een personenregie en karakterdetails die een moderne theatrale psychologie uitstralen en het strekt de de regisseur van de videoregistratie tot eer dat hij daarvan menig detail met de camera wist te vangen. Soms gaat de regie echter iets te ver. Dat Don Giovanni het het kwartet 'Non ti fidar' Donna Anna de sluier teruggeeft die hij haar tijdens hun nachtelijke confrontatie ontstolen heeft, is mij te veel van het goede. Zij heeft dat ook niet nodig om hem als haar aanrander te herkennen. De klank van zijn stem bij zijn laatste woorden was voldoende. Als zij Don Ottavio zegt dat er die nacht 'niets gebeurd' is, kan ik daaraan nog twijfelen, maar op dit punt geloof ik haar woorden zonder meer. Gekozen werd overigens voor de Weense versie zonder het duet Leporello-Zerlina, waardoor ook de aria 'Il mio tesoro' ontbreekt. Daarvan kan ik echter niet wakker liggen gezien de monochrome, niet zelden te sterke klank van de ook wat kaal klinkende tenor van Enguerrand de Hys; hij overheerst daarmee onder meer het kwartet in I en even daarna doet een uithaal op 'morte' in 'Dalla sua pace' meer aan Otello dan aan Don Ottavio denken. Ook werden de recitatieven consequent gevolgd, inclusief het dikwijls gecoupeerde recitatief van Donna Elvira na Leporello's 'Madamina' (de 'catalogus-aria'). Het grootste pluspunt bij dat alles is echter de authentieke klank van het Orchestre de l'Opéra Royal, waarbij het een beetje jammer is dat, ofwel door de akoestiek, ofwel door de aanpak van dirigent Gaétan Jarry de donkere kleuren in het orkest de strijkers en de lichter getimbreerde blazers soms te sterk overheersen. Ook elders roept de aanpak van Jarry gemengde gevoelens op. Over het algemeen komt hij tot een levendigeaanpak die de dramatische momenten accentueert, maar precisie en kleuring zijn daarbij helaas niet zijn sterkste punten, vooral niet het naar elkaar toe kleuren van de stemmen. Meer dan eens lijkt in de vocale ensembles iedere solist zijn of haar partij rechtuit de zaal in te sturen zonder veel besef van de zangers eromheen. Het terzet van Don Giovanni, Leporello en de Commendatore en het terzet van de gemaskerden, voor een dirigent als Karl Böhm twee van de mooiste momenten van de partituur, verliezen daardoor hun fascinatie, terwijl het kwartet 'Non ti fidar', de door Mozart grandioos opgebouwde finale I en het sextet op het kerkhof verworden tot een ongenuanceerd 'tegelijk zingen' waarbij van echte 'samenzang' nauwelijks nog sprake is. Een ander punt vormen de bijdragen van het continuo, hier met een fortepiano in plaats van het klavecimbel dat vrijwel zeker zowel bij de Praagse als de Weense première ebruikt is. (Ook in de uitgebreide toelichting op de Weense versie in de bij Bärenreiter verschenen 'Urtext der Neuen Mozart-Ausgabe wordt nergens van een fortepiano gewag gemaakt.) Jarry geeft die fortepiano hier zelfs een hoofdrol, en niet alleen met af en toe een klein concertje in de recitatieven. Ook in de muzieknummers improviseert de pianist er soms op los dat het een lieve lust is, met op het ridicule af zijn 'samenspel' met de mandoline in 'Deh, vieni alla finestra'. Hoewel Jarry over het algemeen kiest voor natuurlijk overkomende tempi, ontplooit hij bovendien een vreemd soort dramatische nadruk op momenten waarop Don Giovanni zijn verleiderskunsten ten toon spreidt. Het tempo zakt dan opeens enorm in en de titelheld vervalt (in overleg met de regisseur?) in een uitgerekte, sterk geaccentueerde weergave van zijn teksten, waaraan behalve iedere subtiliteit ook iedere spanning ontbreekt. Dieptepunt vormt de scène met Zerlina, waarin zowel het recitatief als het duetje 'Là ci darem' alles verliest wat het tot visitekaartje van de ware Don Juan kan maken. En daarmee zijn we beland bij de titelrol van de Canadese bariton Robert Gleadow, voor mij het grote minpunt van deze uitvoering. Don Giovanni is een verleider, geen verkrachter, een elegante edelman met hoofse omgangsvormen en geen ongemanierde boerenpummel die grauwt en snauwt, en tijdens een souper zijn voeten op de tafel legt. Wat Gleadow en regisseur Pynkoski bezielden mag Joost weten, maar een dergelijke brute, drammerige en onbehouwen vertolking heb ik nooit eerder meegemaakt. Alleen al de manier waarop hij 'Deh, vieni alla finestra' ten gehore brengt, alsof er een voetbalteam mee moet worden aangevuurd, spreekt boekdelen. Dat de voortreffelijke Leporello van Riccardo Novaro in deze context (op een ander vest na gaat hij als dubbelganger van zijn meester gekleed!) eveneens ietwat recht-toe recht-aan klinkt, zonder veel humor in zijn frasering, spreekt bijna voor zich. Ook de vocaal uitstekende Masetto van Jean-Gabriel Saint Martin laat net iets te weinig kleurnuances horen en de Commendatore van Nicolas Certenais voldoet wel in de openingsscène, maar mist de marmeren diepte voor de zijn optreden als standbeeld. Zonder meer aantrekkelijk is gelukkig de jeugdige Donna Anna van Florie Valiquette. Hoewel nog iets te licht van timbre en soms wat vaag in het realiseren van consonanten, komt zij bij de solisten als beste uit de bus, vooral ook dankzij haar natuurlijke acteren en haar opmerkelijke mimiek (door de cameraregie ook goed gevangen). Ondanks een even frisse vertolking komt het meer gecompliceerde 'mezzo carattere' van Donna Elvira bij Arianna Venditelli minder goed uit de verf. Ook was ik niet helemaal weg van de verdienstelijk gezongen Zerlina van Élénore Pancrazi. De Franse gewoonte om deze rol - evenals Susanna en Despina - met een lichte mezzosopraan te bezetten bevalt mij over het algemeen uitstekend, maar hier mis ik de lichtvoetigheid in de interpretatie. En dat ligt waarschijnlijk niet aan de zangeres (ik verwijs naar een recital dat zij samen met Jodie Devos gaf voor Bru Zane - klik hier), maar aan het over de gehele linie merkbare gebrek aan aandacht voor de solistische afwerking bij dirigent Gaétan Jarry. Op de uitgave door Château de Versailles is verder niets aan te merken. Een goede opname met uitstekend camerawerk werd uitgebracht in een cassette met een fiks boekwerkje, een dvd en een BD. De geluidskwaliteit van de dvd (192 kbps) blijft overigens wel achter bij die van de Blu-ray Disc. index |
|