![]() DVD-recensie Concentratie op de karakters: Monteverdi: L'incoronazione di Poppea
© Paul Korenhof, september 2009
|
||
Monteverdi: L'incoronazione di Poppea Sonya Yoncheva (Fortuna), Simona Mihai (Virtù), Amy Freston (Amor),
Danielle de Niese (Poppea), Alice Coote (Nerone), Tamara Mumford (Ottavia),
Iestyn Davies (Ottone), Marie Arnet (Drusilla), Lucia Cirillo (Valletto),
Paolo Battaglia (Seneca), Wolfgang Ablinger-Sperrhacks (Arnalta),
Dominique Visse (Nutrice), Trevor Scheunemann (Mercurio, Console),
Claire Ormshaw (Damigella), Patrick Schramm (Littore, Console), Andrew
Tortise (Soldato I, Lucano Tribuno), Peter Gijsbertsen (Soldato II,
Liberto, Tribuno), Glyndebourne Chorus, Orchestra of the Age of Enlightenment. Decca 074 3339 (2 dvd's) Opname: juni 2008 Als ik met mijn studenten de operageschiedenis doorneem, probeer ik daarbij steeds weer andere werken als voorbeeld te nemen, maar een paar titels zijn onvermijdelijk. Zo staat ieder jaar opnieuw Monteverdi met maar liefst twee opera's op het programma: La favola d'Orfeo en L'incoronazione di Poppea. Het eerste werk natuurlijk vooral vanwege het historisch belang: het is het oudste ons overgeleverde 'volwassen' voorbeeld van muziektheater. Dat het pas halverwege de tweede akte 'echt opera' wordt (wat op zich ook een leuk item is) wordt gecompenseerd door het feit dat we hier de eerste grote voorbeelden vinden van muzikale dramatiek, onder meer in de scènes met de Messagera en Caronte en in Monteverdi's gebruik van de syncope als middel om dramatische spanning op te wekken. Zelf voel ik me veel meer thuis bij L'incoronazione di Poppea, een brok muziektheater dat nog steeds fascineert door de moderniteit van gegeven en vormgeving (hoe moet dat toen wel niet geweest zijn!) en dat mede dankzij het flitsende, kleurrijke en nog altijd bijzonder actuele libretto van Bussenello voor mij een van de tien absolute hoogtepunten uit de operageschiedenis blijft. Of de muziek wel of niet helemaal door Monteverdi geschreven is, zal mij een zorg zijn. De Shakespeareaanse vormgeving, het door elkaar lopen van 'volkse' en 'nobele' elementen, van humor en ernst, van vloeiend in elkaar overgaande 'recitatieven' en 'zang' maakte het al tot het fascinerendste voorbeeld van de Venetiaanse opera. Nog belangrijker vind ik echter de 'immorele' basisthematiek, de overwinning van 'het kwaad' over 'het goede' in een verhaal waarin alle karakters driedimensionaal zijn in hun combinatie van goede en slechte eigenschappen. Het plaatst de Incoronazione naast Giulio Cesare, Così fan tutte, Otello, Falstaff, Carmen en de oerversie van Boris Godoenov op dezelfde hoogte waarop zich de beste toneelstukken van Shakespeare bevinden. Het eeuwige probleem is alleen aan de hand van welke dvd-uitgaven ik dit het beste demonstreer aan studenten die nog niet echt thuis zijn in het muziektheater. De opname uit Schwetzingen is mooi 'duidelijk' maar komt zowel muzikaal als dramatisch niet altijd spannend over, die uit Aix en Amsterdam staan op beide fronten op een hoger niveau, maar zijn mij te verfijnd, te idealistisch. Zij missen het 'immorele' aspect dat de Incoronazione nu juist verbindt met een drie eeuwen jonger werk als Die Soldaten van Zimmermann. Ondanks alle muzikale en visuele schoonheid lijkt de productie van Pierre Audi zelfs in te zakken. Ik gebruik die graag voor scènes als de proloog en de dood van Seneca, maar die weergaloze laatste dertig minuten, maar Busenello en Monteverdi (al dan niet in samenwerking met Cavalli) uitstijgen tot een absoluut hoogtepunt in de geschiedenis van het muziektheater, blijft in de Amsterdamse productie weinigzeggend en zelfs langdradig. De twee beste en op alle punten 'duidelijkste' producties die ik ooit zag, in de English National Opera en in Salzburg (met Harnoncourt en McNair) zijn helaas nooit uitgebracht. De Salzburger productie lijkt zelfs helemaal niet te zijn vastgelegd, terwijl ik uit de ENO alleen een slechte kopie van de slotscène heb. Een nieuwe uitgave op Decca brengt ons de voorstelling die Robert Carsen in 2008 in Glyndebourne neerzette, en lost een deel van mijn problemen op, maar niet alle. Het is het probleem van het moderne theater, dat vooral producties lijkt te maken voor insiders, die het werk van haver tot gort kennen. Carsen gaat daarbij nog niet zover als bijvoorbeeld Wieler in zijn Amsterdamse Don Giovanni, een productie waaraan iemand die het verhaal niet kent, helemaal geen touw meer kan vastknopen. Een scène als de dood van Seneca wordt door hem echter wel gesymboliseerd en geabstraheerd tot een niveau, waarop je echt moet weten wie Seneca is en wat er gebeurt om de visualisering volledig te kunnen doorgronden. Op een ander niveau ontstaat eenzelfde probleem met de proloog, waar hij de Deugd en het Lot neerzet als een non en een 'uitgaanstype' die elkaar ene plaats in de zaal betwisten. Dat alles neemt niet weg dat Carsen hier weer een van zijn interessantste producties heeft afgeleverd, op aanvaarbare wijze geactualiseerd in uiterst sobere toneelbeelden van Michael Levine, vaak niet meer dan een rood gordijn met een enkel meubelstuk. Aan de andere kant is een Seneca met aktentas voor mij toch iemand anders is dan de bijna pastoraal ogende filosoof in de productie van Audi, met hoeveel overtuigingskracht Paolo Battaglia zijn rol ook neerzet. Ik denk zelfs dat het nog soberder had gemoeten. Niet alleen Seneca's aktentas stoorde mij, ook de koffers waarmee Ottavia afscheid neemt van Rome, zijn te veel van het goede. Het lijkt wel of zij met de bus gaat! Het sterkste punt in deze enscenering is de concentratie op de karakters. In zijn tekening van de personages bereikt Carsen zelfs een detailwerking die zijn Dialogues in Amsterdam nog overtreft. De dvd is hier ideaal, bijvoorbeeld doordat de cameravoering de toeschouwer tijdens de slotscène genadeloos confronteert met de gelaatsexpressie van Poppea en Nerone, waaruit overduidelijk blijkt dat hier geen sprake is van een onvoorwaardelijke liefdesroes, maar van koele berekening van beide kanten. Voor deze opvatting had Carsen overigens de ideale protagonisten tot zijn beschikking. Bij de jongste voorstellingen in Amsterdam werd Danielle de Niese verweten dat zij stilistisch niet helemaal op haar plaats was, en dat zij in de muziek van Monteverdi hetzelfde klonk als in Händel en Mozart. Mogelijk werkte de grote ruimte van Het Muziektheater hier in haar nadeel en misschien is haar vocalistiek hier ook niet honderd procent 'monteverdiaans'. Wie zal het zeggen? Een feit is dat zij het gecompliceerde, nu eens uitbundige, dan weer berekenende, elders weer zorgeloze karakter van Poppea volmaakt weet te treffen - en dat is toch de eerste eis van het theater! Goede voorbeelden vormen hier haar scène met Arnalta in I, met haar herhaalde 'No, no, non temo', en daarna haar scènes met achtereenvolgens Nerone en Ottone, die zij op totaal verschillende manieren beiden alle hoeken van haar slaapkamer laat zien. Tegenover haar staat de vocaal altijd weer glorieuze, kernachtig getimbreerde Alice Coote als een op macht en sex beluste Nerone. Hier geen nobele keizer, zoals Audi soms suggereerde, maar een intrigant die zich voortdurend door zijn onderbuik laat leiden. Natuurlijk, de historische Nero was niet het beest dat de geschiedenis van hem gemaakt heeft en aan de brand van Rome had hij part noch deel (hij was op dat moment niet eens in de stad), maar hij schopte Poppea wel dood toen zij in verwachting was van haar tweede kind, dus een lieverdje was hij ook niet. In dit drama hebben we echter niet te maken met historische figuren, maar met karakters die ontsproten zijn aan de pen van Busenello en diens Nerone is wel degelijk een wankelmoedige en onbetrouwbare heerser die probleemloos zijn eerste echtgenote en zijn vriend en leermeester opoffert aan zijn sexuele passie. Bijzonder overtuigend in spel en zang is ook de Ottavia van Tamara Mumford, een personage met zoveel allure en uitstraling om haar als keizerin geloofwaardig te maken, maar ook met net dat beetje burgerlijke degelijkheid waardoor je begrijpt dat haar echtgenoot liever buiten de deur eet. De Ottone van Iestyn Davies demonstreert het hoge peil van de moderne countertenor en maakt enerzijds waar dat hij de favoriet van Poppea was voordat zij hem inruilde voor Nerone, en anderzijds dat hij zich daarna willoos voor het karretje van Ottavia laat spannen. Ook alle andere rollen zijn voortreffelijk bezet met als zoveelste uitschieter de Arnalta van Wolfgang Ablinger-Sperrhacke. Te vaak wordt deze komische rol van de oudere voedster die wordt gezongen en gespeeld door een man (en geen countertenor!) net iets te sterk aangezet en een enkele keer zelfs veel te sterk. Hier nemen regisseur en vertolker de rol serieus. Het luchtige element wordt niet vermeden, maar hun Arnalta wordt ook geen karikatuur en de scène, vlak voor de finale, als zij zich verkleedt voor de kroning van haar meesteres, is een waar juweeltje en komt hier sterker over dan ooit. Daarmee zij we aangeland bij de belangrijkste persoon in deze uitvoering: dirigente Emmanuelle Haïm, die ook zelf het uitvoeringsmateriaal verzorgde. Evenals indertijd Harnoncourt koos zij een ruimer instrumentarium dan we meestal horen (de Amsterdamse versie vond ik zelfs veel te 'dun' klinken) en daarmee komen zowel de kleurenrijkdom als de grote expressiviteit van Monteverdi's aanmerkelijk beter uit de verf. Als dirigente (hier: 'maestro al cembalo') heeft zij zich bovendien ontwikkeld tot een grote persoonlijkheid met een sterk ontwikkeld gevoel voor muziekdrama, die ik ooit ook nog weleens in romantische muziek aan het werk zou willen horen. Wat zij hier doet, valt in ieder geval niet onder het hoofdstuk 'historisch gepriegel', laat staan dat er sprake is van enige mierenneukerij. Haïm geeft hier een lesje in levend muziektheater, zoals ik dat zelden van barokspecialisten gehoord heb en zij gaat zij overduidelijk niet uit van de muziek, maar van het libretto, hetzelfde libretto dat ook voor de componist altijd het uitgangspunt is geweest. (Wat er gebeurt als een dirigent de muziek als vertrekpunt neemt, wordt geïllustreerd in bijvoorbeeld diverse Mozart-opnamen van Jacobs!) Haar enthousiasme lijkt het Orchestra of the Age of Enlightenment vleugels te geven, zowel in het ensemblespel als in uiterst fraaie instrumentale soli, en de samenwerking tussen bak en toneel is werkelijk voorbeeldig! Verder niets dan lof voor de productie op twee volle schijfjes vol fraaie beelden en met een theaterklank die uitmunt door een natuurlijke balans tussen stemmen en orkest. In verschillende bijlagen wordt niet alleen ingegaan op deze voorstelling, maar ook op de producties die in 1962 en 1984 in Glyndebourne te zien zijn geweest. Wel een tip: via internet vond ik deze uitgave - ook in Nederland! - voor minder dan 25 euro, terwijl ik dezelfde uitgave in Het Muziektheater zag liggen voor bijna veertig euro. Het loont dus de moeite om even om u heen te kijken! index | ||