DVD-recensie

 

© Paul Korenhof, juni 2021

 

Gay: The Beggar's Opera
Robert Burt (Mr Peachum), Beverley Klein (Mrs Peachum), Kate Batter (Polly Peachum), Benjamin Purkiss (Macheath), Kraig Thornber (Lockit), Olivia Brereton (Lucy Lockit), Emma Kate Nelson (Jenny Diver), Manuel Sean Lopeman (Filch), Gavin Wilkinson (Matt), Tait-Elliot Drew (Jack, Prison Warden) Wayne Fitzsimmons (Robin), Dominic Owen (Harry), Natasha Leaver (Molly), Emily Dunn (Betty), Louise Dalton (Suky), Jocelyn Prah (Dolly)
Les Arts Florissants
Concept en directie: William Christie
Regie: Robert Carse
Toneelbeeld: James Brandily
Kostuums: Petra Reinhardt
Opus Arte OABD7283D (Blu-Ray)
Opname: Parijs, 25 & 27 april 1918

 

Twee en een halve eeuw voordat het woord 'cult' in de mode kwam, bezat The Beggar's Opera al een onmiskenbare cultstatus. De sociale satire van John Gay toont ons een maatschappij waarin misdadigers en corrupte ambtenaren de dienst uitmaken en werd daarmee een voor zijn tijdgenoten herkenbare aanval op de corrupte Prime Minister Sir Robert Walpole en zijn regering. In eerste instantie - en op initiatief van Jonathan Swift - was het stuk echter bedoeld als satire op het romantische theater van die tijd, in het bijzonder het door Händel beheerste operatheater.

Door de vormgeving, vier dozijn korte muzieknummers die ook structureel, met momenten van melodrama, verbonden zijn door dialogen, paste The Beggar's Opera in de toen overal in Europa (behalve in Italië!) opkomende komische opera met gesproken dialogen. In Frankrijk zou die leiden tot de opéra-comique, in Duitsland tot het Singspiel en later de Spieloper, en in Engeland tot de 'ballad opera'. Het is dus beslist geen 'toneelstuk met zang', zoals de ook op dit punt weer blunderende Nederlandse versie van Wikipedia ons wil doen geloven. *)

Gay's satire met muziek die overwegend was samengesteld uit toen populaire melodieën, behaalde in 1728 het indrukwekkende aantal van 62 voorstellingen en werd tot het einde van die eeuw ieder jaar herhaald. Dat het werk in de vorige eeuw nog steeds tot de verbeelding sprak, blijkt uit het feit dat een revival in 1920 zelfs het immense aantal van 1463 haalde, en uit de minstens zo succesrijke versie die Brecht en Weill in 1928 als Dreigroschenoper op het toneel brachten. Brecht volgde daarin het oorspronkelijke verhaal op de voet, maar van de muziek nam Weill alleen het 'morgenkoraal' van Peachum integraal over.

In 1948 voorzag Benjamin Britten de oorspronkelijke songs van een 20ste-eeuwse orkestpartij, maar de meeste bewerkingen bleven redelijk trouw aan de oorspronkelijke, 18de-eeuwse klankwereld. Het probleem is echter dat het origineel van Gay en Pepusch dermate schematisch is overgeleverd, dat iedere latere uitvoering gebaseerd moest worden op een nieuwe of reeds bestaande bewerking. Tot de bekendste behoort die van Frederic Austin (1920), in 1955 door Sir Malcolm Sargent op de plaat gezet met een ideale cast die merkbaar gepokt en gemazeld was in de operettes van Gilbert & Sullivan.

Waarschijnlijk was juist het vaudeville-karakter, dat maakte dat het publiek zoveel bekende melodieën niet alleen meteen kon meeneuriën, maar ze ook bij voorbaat in een bepaald kader kon plaatsen, een essentiële pijler onder het succes van The Beggar's Opera. Ook het satirische karakter bleek echter onweerstaanbaar (het officiële verbod op een vervolg is veelzeggend), terwijl in de cultuurgeschiedenis meestal wordt verwezen naar parodiërende parallellen met de toen in Londen immens populaire werken van Händel.

Tot de belangrijkste 'leveranciers' van de gebruikte melodieën behoorde naast Purcell en Bononcini inderdaad ook Händel, maar het onjuist te veronderstellen dat Gay zijn kunstbroeder hiermee onderuit wilde halen. Zij waren goed bevriend en Händel zal zich beslist met Gay's werk geamuseerd hebben, zeker met het 'ruzieduet' van Polly Peachum en Lucy Lockit dat direct verwees naar een scène tussen twee primadonna's in een recente voorstelling van een van zijn eigen opera's. Weinig bekend is echter dat er ook één nieuwe compositie tussen zat: de muziek voor 'Cease your funning' (nr. 32) blijkt speciaal voor dit werk geschreven door een vrouwelijke kennis van Gay.

Zelf heb ik wel altijd een zwak gehad voor de in zwart-wit gedraaide BBC-film met de Britten-versie (met een jonge Janet Baker als een heerlijk luchtige Polly Peachum), maar een 'reconstructie' van de originele versie heeft mij nooit zo kunnen bekoren als de versie van Brecht en Weill. De reden is waarschijnlijk dat een sociale satire automatisch erg tijdgebonden is, iets wat bij The Beggar's Opera niet alleen geldt voor de muziek (voor ons zijn het geen 'bekende melodieën' meer), maar meer nog voor de tekst van Gay met talloze (ook politieke) verwijzingen die ons volledig ontgaan.

Al mijn bezwaren vallen weg bij de versie die William Christie in 2018 met Les Arts Florissants op de planken bracht tijdens een Europese tournee waarbij wéér Nederland niet werd aangedaan. Dat Christie zich heeft ontwikkeld tot een theaterman par excellence met een enorm gevoel voor (muziektheatrale) humor, is bekend. Wat hij hier samen met regisseur Robert Carsen met The Beggar's Opera heeft gedaan, is toch echter nog een verrassend schot in de roos. Dit is actualiserend muziektheater van de bovenste plank zonder dat een partituur wordt gedegradeerd tot begeleidende muziek bij een toneelgebeuren dat niets met tekst en muziek te maken heeft!

In het kort komt het erop neer dat Christie een versie maakte op basis van de 18de-eeuwse theaterpraktijk, terwijl Carsen de handeling verplaatste naar het Londen van nu. Daarbij werd de proloog van The Beggar en The Player geschrapt en ook creëerde Carsen een ander slot (dat mij overigens minder aansprak), maar verder is aan personages en handeling weinig veranderd. Alleen zien we nu dus misdadigers, hoeren, onderwereldbobo's en magistraten van nu met laptops, mobieltjes en credit cards - en daaraan verrukkelijk aangepaste dialogen in de trant van 'Let's have a quick selfie, shall we?'

Dat in deze Beggar's Opera ook de Brexit en andere hedendaagse ontwikkelingen aan de orde komen, spreekt voor zich, en het enige nadeel is dat we zang en dialogen horen met een cockney-dialect dat zonder ondertiteling menigeen voor problemen zal stellen. Een ander nadeel voor sommigen - niet voor mij! - is dat is gekozen voor een ensemble van Engelse acteurs en niet van echte operazangers.

Wie regelmatig in Soho musicals bezoekt, weet waartoe deze acteurs in staat zijn. Zij hebben niet allemaal echte zangstemmen, maar maar zij zingen, acteren en dansen - alles tegelijk als het moet - op een niveau waar hun Nederlandse collega's niet tegenop kunnen, een enkeling daargelaten. (Eigenlijk heb ik hier alleen Willem Nijholt op dit niveau bezig gezien. Die kon ook nog echt zingen, iets wat in het huidige Nederlandse musicalland van ondergeschikt belang lijkt.)

Op het door James Brandily ontworpen toneel, schijnbaar een stapel grote dozen, maar uiterst flexibel en heel effectief in het gebruik kwam dit team tot een spetterende voorstelling. The Beggar's Opera werd hier een West End musical vol vaart en afwisseling met sterke karakters, uitmuntende zang, flitsende tonelen en vooral een niet aflatende vaart. Dat was niet alleen te danken aan de regie van Carsen, maar zeker ook aan de flamboyante aanpak van Christie (hier een overjarige hippie) die met zijn aan het toneelbeeld aangepaste musici regelmatig onderdeel werd van de handeling.

Afgezien van de verstaanbaarheid was het een puur genot om te zien en te horen hoe het merendeels jonge Engelse ensemble het werk bezielde met dramatisch vuur en jeugdig élan. Uitspringers voor mij waren Olivia Brereton als een sterke, emotioneel bevlogen Lucy Lockit, Robert Burt als een Peachum van wie je moet hopen dat hij nooit de politiek in zal gaan, en Kate Batter als een Polly die vrouwelijke charme combineert met flink wat haar op haar tanden.

Macheath stel ik mij als personage graag iets ouder voor dan Benjamin Purkiss hem neerzet, iets minder rechttoe rechtaan en in de eerste twee bedrijven met iets meer dodelijke charme. In zijn kerkerscènes toonde Purkiss echter alle superioriteit waar de rol om vraagt, zowel in zijn houding tegenover Lucy en Polly als in de acceptatie van zijn lot.

Uiteindelijk was geen rol onderbezet, al zal ieder die goed thuis is bij Brecht en Weill het jammer vinden dat de rol van Jenny Diver, hier mooi strak neergezet door Emma Kate Nelson, door Gay niet meer werd uitgebouwd. Uitstekend camerawerk en een fraaie opname vol theatersfeer, superieur weergegeven door de Blu-ray discs, ronden deze uitgave op hoog niveau af.

__________________

*) Dat Wikipedia ook leuke verrassingen kan opleveren, bewees mij de vondst op de site van de Eastern Illinois University van een scriptie van Carolyn Anfinson: The Songs of The Beggar's Opera (klik hier)


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links