Dvorák: Rusalka
Kristine Opolais (Rusalka), Klaus Florian Vogt (De prins), Nadia Krasteva (De vreemde prinses), Günther Groissböck (De watergeest), Janina Baechle (Jezibaba), Ulrich Reβ (De jachtopziener), Tara Erraucht (De koksjongen), John Chest (Een jager), Jevgenja Sotnikova, Angela Brower, Okka von der Damerau (Drie bosnimfen), Koor van de Bayerische Staatsoper, Bayerisches Staatsorchester
Dirigent: Tomás Hanus
Regie: Martin Kusej
C Major 706504 (Blu-ray)
Opname: München, 20-26 oktober 2010
Eerste bedrijf - Het toneel is horizontaal in tweeën gedeeld. De bovenste helft toont een Midden-Europees boslandschap waar een oudere vrouw lusteloos zit te suffen, de onderste een vochtige kelder met water op de vloer; een jonge vrouw ligt op een bank en trekt zich weinig aan van een half dozijn verwaarloosde kinderen. Een vreemdsoortig manspersoon, kennelijk de eigenaar van de kelder met het water op de vloer (de 'waterman' dus) komt thuis met een boodschappentas van ALDI. Hij gaat de kelder in, bepotelt een paar van de aanwezige meisjes, deelt de boodschappen uit, heeft een korte woordenwisseling de jonge vrouw, slaat haar en verdwijnt weer. De jonge vrouw zingt een aria tegen een bolronde schemerlamp die zij 'de maan' noemt, gooit die dan aan stukken, weet uit de kelder te ontsnappen, maar wordt tegengehouden door de oude vrouw, kennelijk de echtgenote van de 'waterman' die blijkbaar wel weet maar niet wìl weten wat haar man in de kelder uitspookt. Zij geeft haar toestemming weg te gaan, maar zij mag niemand iets vertellen. In het bos ontmoet de jonge vrouw dan een stel halfnaakte jagers en een jonge prins die verliefd op haar wordt, maar omdat zij niets mag zeggen over wie zij is en waar zij vandaan komt, houdt zij maar helemaal haar mond.
Tweede bedrijf - Een houtvester en een keukenjonge stropen een ree, het hele koor danst met dode reeën en zet wellustig de tanden in de nog bloedende beesten, de prins zingt een duet met een vreemde prinses, de jonge vrouw zit een half uur in een bijna tot de rand met water gevuld aquarium, krijgt bezoek van de onfrisse man uit het eerste bedrijf en aan het slot weet niemand waar hij of zij aan toe is.
Derde bedrijf - Hetzelfde toneel als in het eerste bedrijf. De jong vrouw komt weer thuis en krijgt van de oudere vrouw een mes met de opdracht de prins te doden. Ook de houtvester en de keukenjongen verschijnen. Zij gaan de kelder in en de houtvester wordt daar door de 'waterman' afgeslacht omdat hij te nieuwsgierig is. In de volgende scène is de kelder opeens droog gedweild en vol gezet met witte stapelbedden. Op een ervan ligt de jonge vrouw, omringd door de andere meisjes aan wie zij weer totaal geen aandacht schenkt. De 'waterman' komt weer op, nu geboeid en in gezelschap van een politiebeambte die hem daarna vervolgens meeneemt. De prins komt de jonge vrouw zoeken, verklaart haar zijn liefde en wordt door haar vermoord. Als de vrouw alleen achterblijft, is duidelijk dat zij ze niet meer allemaal op een rijtje heeft.
Bij een operavoorstelling in de regie van Martin Kusej weet je een paar dingen van tevoren. Het verhaal is gemoderniseerd, schokeffecten worden niet geschuwd en er wordt ondergoed geshowd. Meestal is het originele verhaal echter wel te herkennen, zeker in grote lijnen, en in uiteenlopende werken, van La clemenza di Tito tot Lady Macbeth van Mtsensk, kan het resultaat zelfs heel fascinerend zijn.
De manier waarop Kusej vorig jaar in München Rusalka van Dvorák presenteerde, wekt echter verbazing. Dat hij gefascineerd was door het nieuws over Josef Fritzl die in het Oostenrijkse Amstetten zijn eigen dochter 24 jaar lang in een kelder misbruikte en acht kinderen bij haar verwekte, is te begrijpen, maar wat hem bezielde dat verhaal op deze sprookjesopera te plakken, ontgaat mij ten enen male.
Om te beginnen 'past' het verhaal niet en wringt het aan alle kanten, bijvoorbeeld door het feit dat Rusalka's zwijgen hier geen noodzaak is, maar ten dele een opdracht, ten dele gevolg van het feit dat zij geestelijk flink onevenwichtig is. Een normaal mens zou meteen na de ontsnapping uit die kelder zijn gaan praten. (Trouwens: een normaal mens gaat geen half uur in een aquarium zitten…)
De regie gaat echter ook in tegen de muziek. Ondanks een scène met drie bosnimfen die doet denken aan Alberich en de Rijndochters in Das Rheingold, is Dvorák's watergeest een redelijk sympathie wezen die het beste met Rusalka voor heeft. De verandering in een sadistische machtswellusteling en een perverse verkrachter strookt niet met het libretto en is - evenals de karakterisering van Rusalka - in hoge mate in conflict met de muziek. Dat regisseurs zelf nieuwe verhalen verzinnen is tot daar aan toe, maar af en toe zou je willen dat ze iets beter naar de muziek luisteren, want soms lijkt die niet tot hen door te dringen. (Sommigen luisteren trouwens ook echt niet. Zo heb ik ooit tijdens een repetitie van Tristan und Isolde een regisseur verbaasd horen uitroepen dat hij zich absoluut niet gerealiseerd had dat tussen twee gezongen frasen van 'zoveel muziek' zat…)
Dat alles betekent overigens niet dat ik me met deze Blu-raydisc verveeld heb. Verre van dat zelfs! Je kunt van Kusej zeggen wat je wilt, maar hij maakt wel fascinerend en bij vlagen spectaculair theater waarmee hij de toeschouwer stevig in zijn greep houdt. Bovendien is het toneelbeeld van Martin Zehetgruber (decors) en Heide Hackl (kostuums) zowel effectief als kleurrijk en tonen de solisten een bewonderenswaardige inzet met uitstekend acteerwerk. Alleen vraag ik mij wel weer af hoe lang deze voorstelling interessant blijft. Over twee eeuwen weten we nog steeds wie Rusalka was, maar wie herinnert zich over twee jaar nog de incest-affaire uit Amstetten? En wat blijft er dan nog aan zeggingskracht van deze voorstelling over?
Die laatste vraag valt samen met de vraag 'Hoe dikwijls kan iemand geboeid naar steeds weer dezelfde uitvoering kijken?' Mijn antwoord is inmiddels bekend: die vraag is onbelangrijk zolang de uitvoering muzikaal de moeite waard is om via een volwaardige geluidsinstallatie beluisterd te worden, en dat laatste is hier zeker het geval. Niet alleen beeldtechnisch is het allemaal heel fraai, maar we horen ook een mooi vol opgenomen theatervoorstelling met een heel natuurlijke balans en een dieptewerking die orkest in stemmen fraai in perspectief plaatst.
Daarbij komt dat de uitvoering extra interessant wordt door twee namen die de meeste muziekliefhebbers nog volslagen onbekend in de oren zullen klinken. De eerste is die van dirigent Tomás Hanus, een nu 41 jaar oude Tsjechische dirigent die zeker voor dit repertoire (en dan doel ik behalve op Dvorák ook op de opera's van Janácek) een ontdekking genoemd kan worden. Onder zijn handen verandert het toch ietwat hybride karakter van deze opera in een meeslepende homogeniteit, doordat hij het symfonische karakter van de natuurschilderingen een dramatisch accent verleent dat de wereld van de natuur en de natuurgeesten organisch mengt met die van de mensen. Het Beierse orkest weet hij daarbij tot grote hoogten op te stuwen, terwijl hij bovendien orkestbak en toneel mooi bij elkaar weet te brengen.
Een ontdekking van dezelfde orde lijkt de Letse sopraan Kristine Opolais, die de titelrol op korte termijn overnam van Nina Stemme. Zij beschikt over een vol getimbreerde lyrische sopraan, vergelijkbaar met stemmen als die van Galina Visjnevskaja of Gabriela Benacková, die zowel het Oost-Europese lyrische repertoire als het Italiaanse spintorepertoire kunnen zingen, iets wat Opolais inmiddels onder meer bewezen heeft met een bejubelde Madama Butterfly in Covent Garden. Dat betekent dat zij een rondere, minder etherische Rusalka neerzet dan bijvoorbeeld Renée Fleming, maar de dramatiek die zij meebrengt - en die bij deze rol ook bijzonder goed past - is zeker een voordeel bij zowel de aanpak van dirigent Tomás Hanus als die van regisseur Martin Kusej.
Overtuigende prestaties komen eveneens van de bas Günther Groissböck in de merkwaardige rol van watergeest en pathologisch verkrachter, van de alt Janina Baechle als een markante Jezibaba en van de diverse solisten in de kleineren rollen. In de korte rol van de vreemde prinses ontplooit Nadia Krasteva een volle mezzosopraan, maar haar zang is wat hoekig en zij heeft de neiging haar tonen net iets te abrupt af te breken. Louter technisch is daarentegen weinig aan te merken op stertenor Klaus Florian Vogt. Hij zet zijn unieke timbre met veel overgave in en het is altijd een genoegen hem te horen, maar ik heb toch het gevoel dat - zeker tegenover de sopraan van Kristine Opolais - een iets krachtiger stem in deze opera meer op zijn plaats zou zijn geweest.