DVD-recensie

 

© Paul Korenhof, november 2024

 

Bizet: Carmen (enscenering 1875)

Deepa Johnny (Carmen), Stanislas de Barbeyrac (Don José), Nicolas Courjal (Escamillo), Iulia Maria Dan (Micaëla), Faustine de Monès (Frasquita), Floriane Hasler (Mercédès), Nicolas Brooymans (Zuniga), Yoann Dubruque (Moralès), Florent Karrer (Le Dancaïre), Thomas Morris (Le Remendado)
Choeur d'enfants de la Maîtrise du Conservatoire de Rouen
Choeur accentus / Opéra de Rouen Normandie
Orchestre de l'Opéra de Rouen Normandie
Dirigent: Ben Glassberg
Regie: Romain Gilbert
Decors: Antoine Fontaine
Kostuums: Christian Lcroix
Bru Zane BZ 3001 (BD & dvd)
Opname: Rouen, september 2023

 

Anderhalve eeuw na de première van Carmen onthaalt Bru Zane in samenwerking met de Opéra van Rouen en Château de Versailles ons op een reconstructie van de enscenering die de Parijzenaars op 3 maart 1875 te zien hebben gekregen. Natuurlijk leidde die voorstelling in Rouen in de herfst van 2023 tot enige discussies. De een zag er een aanval in op het moderne regietheater dat opera's - en niet zelden ook het 'verhaal' van opera's - ondergeschikt maakt aan de opvattingen en benaderingen van moderne regisseurs, terwijl de ander juist klaagde dat hier een reactionaire poging werd gedaan om anderhalve eeuw theatergeschiedenis te ontkennen.

De toelichting maakt echter duidelijk dat geen van beide standpunten hier aan de orde is, al was het maar omdat de productie absoluut geen poging was die allereerste voorstelling exact te kopiëren of te reconstrueren. Om dat te onderstrepen werd zelfs niet de originele partituur gebruikt. Anders dan men zou verwachten horen we hier namelijk niet de gesproken dialogen die essentieel waren voor de Opéra Comique waar het werk in première ging, maar de bewerking met de door Ernest Guiraud nagecomponeerde recitatieven die op 23 oktober van dat jaar in Wenen in première ging.

De keuze van die 'hybride' versie verbaasde mij, al was het maar omdat ik daarover in de voorpublicaties niets had gelezen. Wel was daarin sprake van het feit dat de Franse mezzosopraan Marianne Crebassa de titelrol zou zingen en dat bleek uiteindelijk de onbekende Canadese Deepa Johnny te zijn. Of dat de reden was om de 'Guiraud-versie te kiezen, is onduidelijk, maar de introductie van Bru Zane wijst wel in die richting. Daarin wordt namelijk een duidelijke voorkeur uitgesproken voor de versie met gezongen recitatieven als de bezetting niet geheel Franstalig is en dat is hier op meerdere punten het geval

Hoewel ik een voorstander ben van de originele versie, deel ik dat standpunt volledig. De originele dialogen werken alleen in de juiste ambiance, dat wil zeggen: in een klein tot middelgroot theater met solisten die niet alleen Franstalig zijn, maar ook bedreven in het spreken van dialogen (de Opéra Comique had daarvoor in de 19de eeuw zelfs een speciale opleiding). Niets is zo desastreus voor de sfeer van de voorstelling als internationale solisten die niet - en vooral: niet vlot - met het Frans overweg kunnen. (Ik hoor nog Simon Estes in Zürich tegen Agnes Baltsa zeggen: "Carmen, la pwemière fwa que je fwappewee le towo, c'est ton nom que je nommewee"!)

Wel in overeenstemming met de Parijse première is een fragment aan het begin van het eerste bedrijf, waarin Moralès commentaar levert op een als pantomime uitgevoerde komedie van een oude heer, zijn jongere echtgenote en haar minnaar. Bizet schrapte die scène meteen na de première waardoor die ook niet in de eerste gedrukte versie is opgenomen. In de jaren zestig maakte die korte scène plotseling een eenmalige rentrée in de EMI-opname met Grace Bumbry en tot mijn verrassing werd dat fragment ook in deze productie opgenomen.

Nog groter werd daarom de verrassing dat dit niet gebeurde met de eveneens na de première geschrapte langere versie van het duel José-Escamillo, terwijl die inmiddels toch min of meer de standaard is. Of speelt hier een praktisch punt? De zwakke schakel hier is de kleurloze, vibrerende en wat schorre Escamillo van Nicolas Courjal en het is niet onmogelijk dat dat de reden was om toch maar de korte versie te kiezen van een scène, die van de beide zangers behoorlijk wat vocale en fysieke energie vergt.

Het is al met al duidelijk dat deze 'historische enscenering uit 1875' beslist geen exacte reconstructie is van de wereldpremière. De diverse toelichtingen in het fraaie, viertalige boekwerk maken ook duidelijk dat zoiets ook niet de bedoeling is geweest. Aan de hand van een iconisch voorbeeld heeft Bru Zane slechts een beeld willen geven van een operatraditie die tot in de eerste helft van de vorige eeuw zo algemeen was, dat menig archief een schat aan materiaal hierover bevat. Alles draait daarbij om het feit dat in een tijd die nog geen creatieve regisseurs kende, het gebruikelijk was dat het toneelbeeld van een opera zoveel mogelijk overeenkwam met dat van de eerste voorstelling. Die was immers tot stand gekomen als teamwork van componist, librettist en theaterdirectie (met vaak de librettist als de verantwoordelijke 'spelleider') en diende als voorbeeld voor latere voorstellingen in andere theaters.

Zoals in de balletwereld gedetailleerde beschrijvingen bestaan van choreografieën die keer op keer nieuw leven worden ingeblazen, zo ontstonden indertijd in de operawereld steeds meer en gedetailleerde beschrijvingen van ensceneringen met minutieus uitgewerkte beschrijvingen van de toneelbeelden en vaak ook van de bewegingen en de acties van de solisten. De behoefte aan deze beschrijvingen bleek zo groot, dat ze zelfs regelmatig in druk verschenen en met de muziek aan de theaters ter beschikking werden gesteld.

Bij het archiveren van de Franse operageschiedenis ontdekte Bru Zane in diverse archieven een groot aantal van dergelijke 'regieboeken' die overduidelijk decennia lang een grote invloed hebben gehad op de uitvoeringspraktijk. In dat licht moet ook deze 'historische enscenering' van Carmen worden gezien. Niet als reconstructie van een bepaalde uitvoering dus, maar als een nieuwe, in bepaalde opzichten (belichting, stofkeuze voor de kostuums e.d.) zelfs 'moderne' uitvoering op basis van oude principes en uitgangspunten. Deze 'historisch gefundeerde' Carmen is daarmee niet meer dan een poging een tipje op te lichten van de sluier die dit verleden inmiddels aan het oog onttrekt.

Een traditionele aanpak van een opera denigrerend afdoen is kenmerkend voor de theatercultuur waarin wij leven, maar het is in feite wat bij ballet en film nog altijd heel normaal is. In de muziek wordt het zelfs in toenemende mate nagestreefd, zeker als het gaat om muziek van vóór 1800. Opera en toneel gaan tegenwoordig echter gebukt onder een regiedictatuur die vooral bij veel theaters in Noordwest Europa iedere productie die enigszins aan het verleden of een traditionele interpretatie herinnert, volstrekt onmogelijk lijkt te maken.

Francesco Florimo, vooral bekend is als de boezemvriend van Bellini, wilde in 1879 Giuseppe Verdi overhalen om zich kandidaat te stellen als directeur van het conservatorium van Napels. Verdi zag daar niets in en gaf als argument onder meer dat de Italiaanse muziekwereld zijns inziens te druk bezig was met streven naar 'vooruitgang'. En hij besloot zijn brief met de sindsdien talloze malen aangehaalde zinsnede: "Torniamo all' antico e sarà un progresso" (Laten we naar het verleden kijken, dat zal pas een stap vooruit zijn).

Of Verdi volledig achter die opmerking stond, kunnen we betwijfelen, en ik denk ook niet dat we het verleden altijd de rol moeten laten spelen die het in deze Carmen toebedeeld is, maar als experiment is deze uitvoering zeker de moeite waard, zelfs als we het louter zien als een 'museaal experiment'. De opera van Bizet leent zich bovendien uitstekend voor zo'n aanpak en het resultaat zou zelfs gewoon een redelijk recente productie geweest kunnen zijn (alleen niet in de Benelux, Duitsland of Scandinavië). Een enscenering van Der Ring des Nibelungen zoals Wagner die slechts een jaar de première van Carmen in Bayreuth organiseerde, zou absoluut minder bevredigend zijn, soms waarschijnlijk op het lachwekkende af.

Dan blijft natuurlijk de vraag wat deze opname muzikaal te bieden heeft. Afgezien van de in ere herstelde scène van Moralès is dat in feite tamelijk weinig. Inmiddels zijn we zo gewend aan de uitgebreide koorscène voor de habanera (ook zo'n fragment dat Bizet noodgedwongen moest schrappen, zelfs al vóór de première) en aan de complete versie van het duel José-Escamillo, dat een trouw navolgen van de lang traditionele Choudens-versie eigenlijk niet meer mogelijk is.

Wel blijf ik bij mijn bewondering voor de durf om in deze 'historische' Carmen met een niet honderd procent Franse bezetting weer de recitatieven van Guiraud op te nemen. De titelrol van Deepa Johnny is echter een vertolking met onmiskenbare charme en een karakterisering waaraan lichtheid, speelsheid en een ironie niet ontbreken. Dat alles realiseert zij met een heldere, egale mezzosopraan en een hoogte die haar in staat stelt bij haar 'liberté' voor het slotensemble in II met kennelijk gemak de als alternatief genoteerde b'' te kiezen!

Wat bij de Canadese nog ontbreekt is de routine, het zodanig vergroeid zijn met de rol waardoor Carmen een karakter buiten haarzelf wordt. Nu is zij nog iets te veel een zangeres die een rol 'speelt', maar voor een echte Carmen is meer nodig. (Het blijft overigens een teleurstelling dat Marianne Crebassa die niet zong, zeker omdat de losse fragmenten die wij de afgelopen jaren van haar gehoord hebben, suggereren dat zij - mede gezien haar Spaans-Franse afkomst - ideaal zou zijn geweest.)

Ook bij de overigens voortreffelijk gezongen Don José mis ik karakter. Laten we eerlijk zijn: dit is niet de tragedie van Carmen maar van José. Carmen wordt weliswaar vermoord, maar blijft moreel en als karakter overeind; zij zoekt haar dood trouwens zelf, heel bewust, zoals zij altijd haar eigen lot kiest. Don José gaat echter psychisch en moreel te gronde omdat hij niet is staat is zijn lot te aanvaarden. Dat was hij al niet vóór zijn relatie met Carmen (anders zou hij niet als eenvoudige brigadier in Sevilla zitten) en de confrontatie met een vrouw die in alle opzichten sterker is en die hem emotioneel en seksueel obsedeert, maakt hem geestelijk tot een wrak.Op de zang van Stanislas de Barbeyrac is niets aan te merken en op zijn spel als zodanig ook niets, maar zijn vertolking mist uitstraling en overtuigingskracht.

Als Micaëla blijkt de Roemeense Iulia Maria Dan een sopraan met een iets te donker timbre en ook een te dramatische vertolking voor de onschuldige Micaëla. Kleine naturalistische trekjes in kleuring en frasering zijn hier ook net te veel, al kan ik mij voorstellen dat zangeres en regisseur de behoefte voelden om meer inhoud te geven aan een clichématige rol die louter is ingevoegd om de fatsoenlijke Parijse burgers tevreden te stellen. Leuk detail: in het eerste bedrijf vindt Micaëla de bloem van Carmen die José vertwijfeld heeft weggegooid, en zij biedt die nu weer aan hem aan als symbool van haar eigen gevoelens, waarop zijn verwarring alleen maar toeneemt.

Zoals we kunnen verwachten van een Frans theater zijn de kleinere rollen goed, zij het niet echt opmerkelijk bezet, terwijl we tevens verzorgde bijdragen horen van koor en orkest. Het geheel wordt met vaste hand en aangename tempi geleid door Ben Glassberg, maar het lijkt of klank en afwerking daarbij voorop hebben gestaan. Het zijn vooral de melodieën, de ritmes en de instrumentale effecten van Bizet die leven in de brouwerij brengen, maar in de uitvoering zelf ontbreekt vaak net die sprankeling of accentuering waardoor ik op de punt van mijn stoel ga zitten.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links