DVD-recensie

 

© Paul Korenhof, december 2020

 

Berlioz: Benvenuto Cellini
Michael Spyres (Benvenuto Cellini), Sophia Burgos (Teresa), Maurizio Muraro (Giacomo Balducci), Lionel Lhote (Fieramosca), Tareq Nazmi (Le Pape Clement VII), Adèle Charvet (Ascanio), Vincent Delhoume (Francesco), Ashley Riches (Bernardino), Alex Ashworth (Pompeo), Peter Davoren (Le Cabaretier)
Monteverdi Choir
Orchestre Révolutionnaire et Romantique
Dirigent: John Eliot Gardiner
Regie: Noa Naamat
Kostuums: Sarah Denise Cordery
Château de Versailles CV5020
Opname: Versailles, 8 september 2019

 

In het ruim vijftig pagina's tellende dvd-boekje wordt Benvenuto Cellini aangekondigd als opéra-comique en bij de eerste uitvoering in Parijs in 1838 was het dat inderdaad. Meerdere bewerkingen volgden echter, zowel voor de Parijse Opéra als voor het theater in Weimar waar Liszt de 'definitieve versie' ten doop hield. Daarbij sneuvelden alle dialogen en het resultaat lag dichter bij een grand-opéra met inhoudelijke kenmerken van (Berlioz' eigen woorden) een opera semi-seria.

Uitgaande van de originele partituur stelde John Eliot Gardiner een eigen versie samen waarbij hij dialogen schrapte en delen uit latere versies invoegde. Ook greep hij lichtjes in het verhaal in, al zal dat slechts weinigen opvallen. Naast Benvenuto Cellini is zelfs La forza del destino het toppunt van eenvoud en dramaturgische logica. Wel is jammer dat het dvd-boekje geen toelichting geeft op de uitgevoerde versie. Gardiner kennende had hij gegronde redenen voor zijn keuzes, maar hoe het ook zij, deze productie is de eerste die mij overtuigt en die mij ook blijvend boeit door meer dan de muziek alleen.

Het probleem met Berlioz was - en ik weet dat ik weer op een paar tenen ga staan - dat hij wel bezeten was van opera en daarbij ook een geniaal componist was, maar bepaald geen operacomponist. Alleen het eerste deel van Les Troyens is een gesloten muziekdrama met een hechte lijn van psychologisch verantwoorde actie en reactie. Deel twee is een indrukwekkend 'operatorium', La Damnation de Faust is een dramatische symfonie die alleen door een sterke regisseur op het toneel kan worden gezet (de enscenering van Kupfer blijft onvergetelijk) en Béatrice et Bénédict is als opera volledig mislukt.

Dat laatste geldt ook, zij het in mindere mate, voor Benvenuto Cellini. Paul van Vliet vertelde mij ooit dat Wim Kan hem na zijn eerste theatershow waarschuwde dat hij in die eerste show te veel tegelijk had gewild. Datzelfde gevoel heb ik ook bij Berlioz' eerste voltooide bühnewerk. Daar komt echter bij dat liefde voor het theater nog geen garantie is voor theatraal talent, zelfs niet bij een geniale componist. Niet alleen heeft Berlioz moeite met het opbouwen van structuur en spanning, maar hij mist ook gevoel voor verhoudingen.

De onevenwichtige opbouw blijkt bij Benvenuto Cellini niet alleen uit omvang en structuur van zowel het geheel als de afzonderlijke bedrijven. Nog sterker komt het naar voren uit de opbouw met regelmatig een opeenvolging van scènes met een overladen handeling. Het ene spectaculaire ensemble volgt soms op het andere en zelfs de schitterendste muzikale momenten kunnen daardoor een zekere vermoeidheid niet voorkomen, zeker als een voorstelling de partituur ook scenisch recht wil doen. De DNO-productie van Terry Gilliam, volledig over de top en daardoor visueel doodvermoeiend, toonde dat ten volle.

Dat de voorstelling die in september 2019 in Versailles werd opgenomen, de eerste is die mij van begin tot eind niet alleen boeide maar ook overtuigde, danken we vooral aan het feit dat het geen echte 'voorstelling' was. Wie zich eerdere operaprojecten van Gardiner herinnert, kent zijn uitgangspunt: een semi-geënsceneerde uitvoering met precies zoveel visuele elementen als nodig zijn om het verhaal te vertellen en de fantasie van de toeschouwer in werking te stellen. Dat verhaal vult hij dan na een grondige muzikale voorbereiding in met 'zijn eigen' koor en orkest en een team van zorgvuldig uitgekozen solisten, en het resultaat overtuigt meestal meer dan menige kostbare theaterproductie.

Voor de opname van deze productie werd het prachtige theatertje van Versailles verfraaid met een gerestaureerd 'klassiek' decor, een 'met goud verrijkt marmeren paleis' dat Pierre Cicéri, de befaamde decorateur van de Opéra, in 1837 had ontworpen voor de finale van een gala-avond. Op een verhoging achterop het toneel bevindt zich het versterkte Monteverdi Choir, zingend en acterend dat het een lieve lust is, en daarvóór zien we het Orchestre Révolutionair et Romantique dat door Gardiner al een kwart eeuw geleden werd getransformeerd tot het Berlioz-orkest bij uitstek.

Op het voortoneel bevinden zich de solisten voor het merendeel van hun soloscènes en ensembles, maar soms lopen zij ook door het orkest of voegen zich bij het koor als dat voor een bepaalde scène akoestisch wenselijk is. Ondertussen spelen zij hun rollen alsof zij op een echt toneel staan en dankzij de sobere maar effectieve regie van Noa Naamat en de half renaissancistische half moderne kostuums van Sarah Denise Cordery ontstaat precies de suggestie die nodig is om het verhaal te vertellen.

Het procédé zelf kennen we sinds Gardiner in het Concertgebouw zijn Mozart-cyclus presenteerde, maar het moet gezegd: het werkt nog steeds en hier zelfs beter dan ooit. Juist doordat de semi-scenische aanpak het verhaal meer vertelt dan echt dramatiseert, met vaak een licht ironische en commentariërende rol van het koor, wordt Berlioz' hier meer theatraal amusement dan echt muziekdrama. Gardiner's aanpak maskeert de dramaturgische zwakte, tilt de opera over zijn onspeelbaarheid heen en maakt daarmee ruim baan voor de genialiteit van de muziek!

Prettig bij Gardiner is ook altijd dat hij solisten laat zingen met alle nuances en dynamische schakeringen waartoe zij in staat zijn. Een groot verschil met symfonische dirigenten die af en toe een opera erbij doen, en van wie sommigen kennelijk ervan uitgaan dat vocale solisten evenveel geluid moeten voortbrengen als trombones in een tutti-finale. Niet Gardiner die hen waar nodig (en geholpen door de plaatsing voorop het toneel) alle kans geeft een sfeer van lyriek en intimiteit op te bouwen die inderdaad herinnert aan de Opéra Comique waar Benvenuto Cellini zijn oorsprong vond.

In de titelrol ontmoeten we weer de Amerikaanse tenor Michael Spyres, momenteel de grote specialist voor het Franse repertoire, zeker als dat naast lyriek ook virtuositeit en af en toe een 'heldische' instelling vereist. Zijn Cellini is een tour-de-force waar hij zich met zwier en hooguit enkele kleine oneffenheden doorheen slaat. Ik voeg er wel aan toe: dankzij de aanpak van Gardiner, de voor zangers erg vriendelijke productie en de intieme zaal in Versailles. Of hem eenzelfde prestatie in de Bastille zou lukken, blijft natuurlijk de vraag.

Tegenover hem plaatst de sopraan Sophia Burgos een mooi lyrische Teresa, misschien minder individueel in timbre dan sommige voorgangsters op plaat of cd (ik denk vooral aan de in september overleden Christiane Eda-Pierre op de Philips-opname onder Colin Davis), maar wel duidelijk aanwezig. Haar zelfverzekerde houding suggereert ook een personage dat krachtig genoeg is om een losbol als Cellini in het gareel te houden.

De opgeblazen en niet altijd even integere Giacomo Balducci is in uitstekende handen bij de buffobas Maurizio Muraro, wiens vertolking meer dan eens doet denken aan zowel Don Pasquale als Rossini's Bartolo, twee van zijn glansrollen. Uitmuntende vertolkingen komen verder van de bariton Lionel Lhote als een jonge, viriele Fieramosca en de bas Tareq Nazmi als een markante Paus Clemens VII. Ietwat over de top is echter de herbergier van de in het dvd-boekje niet vermelde tenor Peter Davoren.

Een ware ontdekking als operazangeres is de jonge Franse mezzosopraan Adèle Charvet als vocaal zinderende, heerlijk gedecideerde Ascanio, maar een echte verrassing is haar optreden natuurlijk niet. Zij sleepte immers in 2016 bij de finale Lied Duo in Den Bosch behalve de hoofdprijs maar liefst vier andere prijzen weg, waaronder de persprijs en de publieksprijs. Het wordt hoog tijd dat wij haar - na de coronacrisis - ook hier in het operatheater kunnen meemaken!

De opname zelf is visueel bijzonder aantrekkelijk met een mooie afwisseling van totalen, halftotalen van ofwel koor en decor ofwel solisten en orkest, en close-ups of grotere uitsneden met ook Gardiner en zijn orkest ruimschoots in beeld. Bijzonder blij ben ik ook met de audioregistratie, en niet alleen vanwege de klank en de helderheid. Een groot pluspunt is namelijk dat de solisten werden opgenomen met microfoons aan de podiumrand en niet met die afgrijselijke individuele zendmicrofoons die onvermijdelijk een onnatuurlijke balans veroorzaken.

Wel heb ik aanmerkingen bij de uitgave door het Château de Versailles. Dat die instelling vooral visueel gericht is, kan ik mij voorstellen, maar een geluidskwaliteit van 192 kbps is voor een cd met klassieke muziek tocht echt achterhaald. Zelfs veel speelfilms scoren tegenwoordig hoger. Voor klassieke muziek is 448 kbps echt het minimum (1.5 Mb is natuurlijk beter). Verder wekt de inleiding in het dvd-boekje de indruk dat voor deze productie de oorspronkelijke decors voor Benvenuto Cellini werden gereconstrueerd, en dat is natuurlijk onjuist.

Een ander bezwaar betreft het feit dat er totaal geen track-indeling is, of beter: nauwelijks. Er zijn namelijk maar vier tracks, een voor het begin plus het eerste tafereel en drie voor de drie volgende taferelen. En dat op een opera van bijna drie volle uren! Even snel naar een bepaalde scène gaan is er niet bij, en al helemaal niet het snel opzoeken van een bepaald fragment. Onbegrijpelijk!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links