DVD-recensie

Veelbelovende slaapwandelaarster

 

© Paul Korenhof, oktober 2013

 

Bellini: La sonnambula

Giovanni Battista Parodi (Il conte Rodolfo), Julie Mellor (Teresa), Jessica Pratt (Amina), Shalva Mukeria (Elvino), Anna Viola (Lisa), Dario Clotoli (Alessio), Raffaele Pastore (Un notaro), Teatro La Fenice
Dirigent: Gabriele Ferro
Regie: Bepi Morassi

C Major 714004 (Blu-ray)

Opname: Venetië, april 2012

 

 

Als je net terug bent uit Venetië - overigens meer voor de Biennale dan voor opera - bieden de openingsbeelden van deze uitgave voldoende aanleiding om meteen het vliegtuig terug te willen nemen. Het begin van de opera zelf is trouwens ook veelbelovend. Natuurlijk ontsnappen de opera's van Vincenzo Bellini niet aan de huidige dwang tot actualisering en dat is al menigmaal volkomen verkeerd uitgepakt. Zijn werken gaan niet over handelingen maar over sferen en sentimenten, tijdloze elementen en op zich zou er dus geen beletsel voor een verandering van plaats en tijd. Het probleem is alleen dat de meeste regisseurs zo verguld zijn van hun eigen vindingrijkheid dat zij hub actualisering ook nog eens stevig benadrukken, vaak door het erbij verzinnen van allerlei handelingselementen waarvoor in tekst of muziek geen enkele aanwijzing te vinden is en die daardoor alleen maar storend kunnen werken.

Regisseur Bepi Morassi, die de handeling van La sonnambula verplaatste naar een mondain skioord in het begin van de twintigste eeuw, ontkwam daaraan evenmin en verzon bijvoorbeeld aan het begin van het tweede bedrijf een flirt van graaf Rodolfo met het kamermeisje in de herberg (hier het hotel) van Lisa. Ietwat overbodig en bovendien ook een verzwakking van de daarop volgende scène, waarin de kennelijk oversekste graaf de hotelhoudster in hoog tempo van haar bovenkleding ontdoet. Allemaal leuk gevonden, maar het voegt niets toe (Rodolfo's sexleven is voor de opera totaal oninteressant) en het leidt dus de aandacht alleen maar af. Daarvoor hebben we trouwens al een overdaad aan andere overbodige details gezien, waarvan alleen al een groot aantal tijdens Amina's cabaletta 'Sopra il sen', die ook allemaal niets toevoegen en eveneens alleen maar afleiden.

Dat alles neemt niet weg dat de verplaatsing van de handeling van het Italiaanse Tirol uit het begin van de 19de eeuw naar een bergdorp waar honderd jaar later de Zwitserse vlag wappert, zeker een goede vondst is geweest. De noodzaak ervan zie ik er niet in (begin 20ste eeuw is nu ook al een eeuw geleden) en het voegt ook niets anders toe dan leuke plaatjes en grappige regievondsten, zoals de aankomst van de graaf per kabelbaan.
Een beetje onlogisch is het natuurlijk allemaal wel, meer dan het oorspronkelijke verhaal. In een 19de eeuw bergdorp leeft een besloten gemeenschap die inderdaad niets van slaapwandelen weet en die dus allerlei zaken kan gaan fantaseren over de verschijning die soms 's nachts wordt waargenomen. In een duur berghotel aan het begin van de 20ste eeuw komen echter gasten die over het algemeen wel degelijk weten wat slaapwandelen is, nog afgezien van het feit dat de meeste er te kort verblijven om iets op te merken.
Nog vreemder is trouwens dat een slaapwandelende Amina probleemloos hotelkamers kan binnenlopen (ik neem althans niet aan dat Lisa en Rodolfo op bed liggen te rommelen met de deur open . . .) En als Rodolfo even later Amina op zijn bed achterlaat, wandelt opeens het hele hotelpersoneel met alle hotelgasten naar binnen, midden in de nacht en aangekleed. Wie dit snapt, mag het uitleggen.

Het grootste raadsel van het eerste bedrijf blijft natuurlijk: wie zijn Amina en Elvino? Het lijkt erop dat ook zij in het hotel verblijven en dus niet in Zwitserland wonen, maar waarom willen zij daar dan wel trouwen? En werden huwelijken van buitenlanders in Zwitserland aan het begin van de 20ste eeuw echt door dorpsnotarissen gesloten? Jaja, oude libretti zijn vaak grote onzin en moderne regisseurs geven er dan een logische draai aan! In het tweede bedrijf wordt het gelukkig wat logischer. Tijdens het openingskoor zien we de gasten per bus vertrekken, de scène met Elvino en Amina speelt zich af aan de rand van een bergwoud en voor het laatste tafereel gaan we terug naar Lisa's hotel, waar we ditmaal door de ruiten Amina langs de terrasrand zien slaapwandelen.

Muzikaal begint het een beetje mat, ook al door het openingskoor uit de verte, en de directie van Gabriele Ferro is meer routineus dan geïnspireerd, zonder echt veel gevoel voor Bellini's oneindige melodieën. De Britse Jessica Pratt frappeert ook hier weer door een warme lyriek en een grote muzikaliteit die haar ideaal maken voor juist deze rol, maar haar openingsaria klinkt nog wat vlak en monochroom. Met de opkomst van de Georgische tenor Shalva Mukeria komt er meer leven in de brouwerij. Beiden had ik in hun duet meer morbidezza toegewenst met vooral iets van het mezza voce dat de vertolking van Pagliughi-Tagliavini en Callas-Valletti nog altijd betoverend mooi maakt, en op dat punt wreekt zich dan het ontbreken van een echte Bellini-dirigent.
Met de opkomst van graaf Rodolfo zakt het weer wat in, doordat de bas Giovanni Battista Parodi niet alleen de mooie ronde basklank mist, maar ook de superbe legatotechniek die voor de aria 'Vi ravviso' zo gewenst is. In plaats daarvan horen we een licht gewapper, maar gelukkig krijgt hij dat vrij snel onder controle en zijn scène met de uitstekende Lisa van Anna Viola aan het begin van het tweede bedrijf staat gelukkig op een hoger niveau.

Naarmate het drama meer op gang komt, groeit ook de expressiviteit van de zang. Dat bleek al tijdens de twee duetten van Amina en Elvino tijdens de eerste tafereel en het wordt nog duidelijker tijdens de ensembleclimax tijdens de slotscène van dat bedrijf. Die lijn wordt in het laatste bedrijf gelukkig doorgetrokken en de zang van Jessica Pratt en Shalva Mukeria zorgt daar voor momenten die aantonen dat het bel canto beslist nog niet dood is. Beiden tonen dat zij beschikken over de stem, de techniek en het stijlgevoel, maar wat nog ontbreekt is het dromerige morbidezza dat we zo prachtig horen in de vertolkingen van Callas, in het bijzonder in de live-opnamen van de voorstelling die zij onder regie van Luchino Visconti maakte. Desondanks is Pratt's slotscène is een staaltje van puur bel canto geworden en tot mijn vreugde kan ik daarbij vermelden dat ik zowel haar als alle anderen de hele voorstelling door heb kunnen verstaan! Natuurlijk hangt dat samen met de afmetingen en de akoestiek van het Teatro La Fenice, maar het is toch vooral te danken aan de uitvoerenden, en als het goed is, hebben dirigent en regisseur daaraan een belangrijk steentje bijgedragen.

Ondanks enkele minpuntjes is deze in beeld en klank uitmuntende uitgave er al met al toch een die de aandacht verdient, zeker van de echte Bellini-liefhebber. En als de muziek van deze componist in de toekomst gezongen gaat worden op het niveau waarnaar Jessica Pratt en Shalva Mukeria onderweg lijken, is er hoop voor de toekomst.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links