|

DVD-recensie
© Paul Korenhof, juni 2022
|
Bellini: I Capuleti e I Montecchi
Jessica Pratt (Giulietta), Sonia Ganassi (Romeo), Shalva Mukerla (Tebaldo), Rubén Amoretti (Capellio), Luca Dall'Amico (Lorenzo)
Teatro La Fenice
Dirigent: Omer Meir Wellber
Regie: Arnaud Bernard
Decor: Alessandro Camera
Kostuums: Carla Ricotti
Licht: Fabio Barettin
Naxos 2.1107.30
Opname: Venetië, 18 januari 2015 |
|
 |
Wat doe je als regisseur als je wel herkenbare figuren in herkenbare kostuums ten tonele wilt voeren (of als dat als voorwaarde gesteld is door het theater), maar als je toch 'iets anders' wilt doen? Heel simpel: je laat de handeling zich afspelen in een museum of een atelier met schilderijen, en je laat de personages gewoon uit die schilderijen stappen. Origineel is dat al lang niet meer (het was al een cliché toen Damiano Michieletto in januari 2015 bij DNO met Rossini's Il viaggio a Reims aan het modderen was), maar als het goed wordt gedaan, kan het resultaat zeker aantrekkelijk zijn.
Met zijn enscenering van I Capuleti e i Montecchi, in januari 2015 in Venetië opgenomen, komt Arnaud Bernard een heel eind in de goede richting. Mede dankzij de door Alessandro Camera in het decor verwerkte kleuren en de fraaie belichting daarvan komen zowel de scènes van de beide hoofdpersonen als de taferelen met de Capuleti zo sfeerrijk over, dat eventuele wrijvingen tussen handeling en toneelbeeld geneutraliseerd worden. Een probleempje is hooguit dat bij de koorleden te vaak zichtbaar is dat zij 'iets doen' omdat dat van de regisseur zo moet. Een regisseur die niet echt goed is in het opsplitsen van een koor in afzonderlijke individuen, kan op dit punt beter minder ambitieus te werk gaan.
Een groter probleem heb ik met de figuur van Lorenzo, die als de vertrouweling en min of meer beschermer van Giulietta (en daarmee van haar romance met Romeo) toch redelijk sympathiek zou moeten overkomen. Luca Dall'Amico maakt er een schurkachtige figuur van die bepaald niet aan dat beeld beantwoordt, maar dat is blijkbaar ook de bedoeling van de regisseur, alsof deze Ponchielli's Barnaba naar de verkeerde opera heeft meegenomen. Niet alleen suggereert Lorenzo's gedrag iets onguurs, maar zijn houding tegenover Capellio is zelfs vijandig en wordt ook als zodanig beantwoordt. Als toeschouwer vraag je je af waarom Capellio deze onbehouwen vlegel niet de deur uit zet en de toegang tot zijn dochter verbiedt!
Met bewondering heb ik ondertussen geluisterd naar de sopraan Jessica Pratt. In enkele meer dramatische coloratuurrollen vond ik haar vocaal soms net een maatje te klein (ook als Lucia bij DNO), maar Giulietta lijkt haar op het lijf geschreven. Ieder nootje van Bellini valt op zijn plaats in fraai doorgetrokken cantilenen, en met haar fluwelige lyrische sopraan weet zij haar rol de touch van weemoed mee te geven die deze van Romani en Bellini gekregen heeft. Dat de rol haar ligt, blijkt trouwens ook uit haar spel waarbij de uitstraling van deze Giulietta zich duidelijk onderscheidt van haar aanmerkelijk vrolijker en levenslustiger zusters bij Shakespeare en Gounod.
De mezzosopraan Sonia Ganassi mist in haar spel het jongensachtige waar Romeo om vraagt, maar na een opening waarin zij even warm moet draaien ontplooit zij vocaal wel degelijk alle charme waar de belliniaanse travestie om vraagt. In haar vrijmoedige optreden tegenover Capellio hanteert zij haar stem trefzeker en in haar drie scènes met Giulietta mengt haar timbre mooi met dat van Pratt, terwijl zij ook op het punt van morbidezza niet voor haar onderdoet.
Een zwak heb ik altijd voor het duet van Romeo en Tebaldo, bij het optreden van Jaime Aragall en Luciano Pavarotti in het Holland Festival 1966 een scène waarbij ik bijna niet meer op mijn stoel kon blijven zitten van opwinding. Ook hier gooit Ganassi hoge ogen, zowel in de roekeloze confrontatie tijdens het eerste deel als in de smart en de wanhoop van de cabaletta. De tenor Shalva Mukerla stelt daar een mooi welluidende Tebaldo tegenover, dunner van timbre dan Pavarotti en met wat kleurverlies in de laagte, maar aan muzikaliteit ontbreekt het hem beslist niet.
Rond dit centrale drietal (want Tebaldo is beslist geen 'bijrol') bewegen zich een strijdlustige Capellio van de slank maar kernachtig getimbreerde bas Rubén Amoretti en een wat holle, soms ook zwak articulerende Lorenzo van de bariton Luca Dall'Amico. Het koor van het Teatro La Fenice klinkt niet altijd even homogeen, maar wel met het enthousiasme dat Italianen op het operatoneel kennelijk in het bloed zit. Onder leiding van Omer Meir Wellber ontplooit het orkest een gloed die enkele kleine oneffenheden doet vergeten, maar ik krijg soms wel de indruk dat de dirigent zich iets te sterk laat meeslepen door de strijdlust die de regisseur aan de Capuleti op de bühne heeft meegegeven.
De registratie levert zonder meer fraaie beelden op en ook de klank op zich is uitstekend, maar de solostemmen staan soms net iets te veel op de voorgrond, ook in de ensembles met koor. Dat valt vooral op in de finale I, waar het koor, versterkt door de bassen van Capellio en Lorenzo, te zwak overkomt in de ritmische crescendi die de hartstochtelijke cantilenen van de beide geliefden zo'n opwindend effect kunnen verlenen.
|
|