DVD-recensie © Paul Korenhof, november 2016
|
Sinds een voorstelling in het Holland Festival 1966 behoort I Capuleti e i Montecchi tot mijn favoriete opera's. Het het duurde heel lang eer ik mezelf ervan had overtuigd dat dit niet alleen een kwestie was van pure nostalgie, te danken aan zangers als Giacomo Aragall, een jonge Luciano Pavarotti en een onvergetelijke Margherita Rinaldi, met in de bak het Residentie Orkest onder leiding van een jonge Claudio Abbado. Daar ben ik inmiddels overheen. Muzikaal is het beslist niet over de gehele linie een meesterwerk, maar de partituur bezit absoluut meer kwaliteiten dan men ons anderhalve eeuw lang deed geloven en het schijnt dat dit opeens tot iedereen begint door te dringen. Momenteel lijkt het werk zelfs Bellini's meest gespeelde opera, iets waartoe zonder meer heeft bijgedragen dat de mezzosopraan Joyce DiDonato de rol van Romeo in haar hart heeft gesloten. Dat leidde zelfs al tot twee, kort na elkaar verschenen opnamen op dvd/bd uit San Francisco en Zürich, en in de week waarin ik deze recensie schreef, vertoonde Mezzo-tv ook nog een opname uit Barcelona van de productie uit San Francisco. De voorstelling uit Zürich die nu door Accentus werd uitgebracht (dvd en blu ray) had ik vorig jaar ontzettend graag willen zien. Het vliegticket had ik zelfs al bijna in mijn zak, maar op het laatste moment diende zich iets anders aan en besloot ik toch maar niet te gaan. Daar kreeg ik al heel snel spijt van en het zien, maar vooral horen van deze opname maakte dat alleen nog maar erger. Vanwege het werk zelf, maar in dit geval vooral vanwege vooral ook vanwege de vocale bijdragen. De eerste verrassingen boden zich al aan tijdens de openingsscène met de in soepele belcantolijnen gezongen Capellio van de (Moldavische?) bas Aleksej Botnarciuk en de jeugdige, kernachtige Lorenzo van de ook in Nederland niet meer helemaal onbekende basbariton Roberto Lorenzi. Een absoluut winstpunt dat deze rol nu eens als een volwaardige hoofdrol bezet is. Het is een kleine rol, maar zijn scènes zijn - ook muzikaal - te belangrijk voor een comprimario op leeftijd. De grote verrassing was echter de Giulietta van Olga Kulchynska, een nu 26 jaar oude sopraan uit Oekraïne die vorig jaar eerste werd in het Francisco Viñas Concours te Barcelona en meteen daarna in deze productie mocht inspringen. Haar timbre klinkt soms ietwat metalig, maar daartegenover staan ook schitterende momenten als een met ontroerend morbidezza gezongen 'Ah, non poss'io partire'. Jammer dat zij dat bij en boven forte niet helemaal weet vol te houden, maar voor een zangeres met zo weinig ervaring aan het begin van haar carrière levert zij een formidabele prestatie die hoge verwachtingen wekt voor het Italiaanse bel canto. Nu maar duimen dat zij de juist coach heeft (of vindt) om haar de komende jaren te begeleiden. De Romeo van Joyce DiDonato straalt dezelfde gloed en dezelfde trefzekerheid uit als haar vertolking in San Francisco die echter op sommige momenten, vooral in de cabaletta's, net iets markanter overkwam. Dat kan te maken hebben met de directie van Fabio Luisi die de opera minder vanuit de vocale lijnen en meer vanuit de orkestpartij lijkt te dirigeren dan Riccardo Frizza in Frisco. Door die pogingen meer drama in de muziek te leggen komen de souplesse en de specifiek belliniaanse golving enigszins in het gedrang, onder meer in het slotdeel van het duet Romeo-Tebaldo. Juist Luisi's pogingen de muziek op te stuwen naar grotere dramatische spanning doorbreekt de oppervlaktespanning van de vocale lijnen die het bel canto van Bellini zo opwindend kan maken. De enscenering Zodra men de uitgangspunten van Christoph Loy accepteert, is zijn personenregie bovendien voortreffelijk: strak, gedetailleerd en met grote precisie in de karakteriserende details, dus op dat punt had het een voor honderd procent overtuigende voorstelling kunnen worden. Helaas kon Loy zich echter niet weerhouden om in zijn 'interpretatie' van de plot een 'eigen invulling ' te geven, waardoor het in feite geen interpretatie van Bellini's opera meer is. De gebeurtenissen komen redelijk overeen met die in het libretto van Felice Romani, maar Loy plaatst die in geheel nieuw kader waardoor een totaal ander verhaal ontstaat. Dat begint al met de openingsbeelden, waar hij ons tijdens de 175 maten van Bellini's orkestrale introductie laat kijken naar een draaitoneel met achtereenvolgens: Voor de goede orde: dit alles duurde nog geen vijf minuten, maar als de opera zelf begint zijn alle lijken gelukkig wel opgeruimd. Wel zullen we gedurende de gehele opera aan deze sequens van beelden herinnerd worden, al was het maar door Giulietta als zij haar karen streelt, of door de zwijgende onbekende die te pas en te onpas opduikt. Ook de scène in de badkamer blijft terugkeren, onder meer aan het slot van het tweede tafereel als Romeo vanuit een andere kamer naar een Giulietta-double met haar vader op dezelfde manier bij de wastafel ziet staan als het meisje tijdens de sinfonia. En de androgyne jongeling maakt niet alleen zwijgend deel uit van de scènes van Romeo en Giulietta, maar duikt tijdens het derde tafereel opeens op in een avondjurk (diverse mannelijke koorleden eveneens - mij ontgaat hier heel veel . . .) waarna de eerste finale uitloopt op een herhaling van de expositie van lijken die wij al tijdens de sinfonia hebben mogen aanschouwen. (Het gebrek aan logica gaat trouwens door tot aan de slotmaten, waar we horen dat Lorenzo aan Capellio verwijt dat de gelieven 'allebei dood' zijn, terwijl Giulietta dat duidelijk niet is en zelfs even later herrijst en de slaapkamer uit loopt!) Zo zitten er in deze voorstelling talloze, ongetwijfeld uiterst diepzinnige visuele elementen waar moderne regisseurs en dramaturgen ongetwijfeld laaiend enthousiast over zullen zijn, maar verder dan iets als 'Giulietta (of de vrouw) als slachtoffer van een mannenmaatschappij' kom ik niet. In een begeleidend interview vraagt Loy in dit verband aandacht voor het feit dat Bellini 'bewust' voor Romeo een vrouwenstem heeft gekozen, maar dat ontgaat mij. Hoezo bewust? In een opera uit de tijd van het bel canto, vóór de 'emancipatie' van de tenorstem in serieuze opera's was het heel normaal dat jonge minnaars in travestie werden gezongen. Let wel: we praten hier over de nadagen van het 18de-eeuws bel canto, toen de castraat nog niet helemaal uitgestorven maar in de Italiaanse opera wel op zijn retour was. Volgens de conventies van die tijd kwam een 'mannelijk' stemtype niet eens in aanmerking! Van de op dit getheoretiseer gebaseerde regie zal de gemiddelde operaliefhebber echter geen brood kunnen bakken, laat staan dat hij weet wat dat alles met het verhaal van Romeo en Giulietta te maken heeft. Voor wie al die humbug weet weg te cijferen en 'ziet' - op basis van wat hij hoort! - dat Giulietta en Romeo in elkaar geïnteresseerd zijn op een manier die overeenkomt met wat Romani en Bellini ons willen doen geloven, is dit echter een mooie, bij vlagen zelfs bijzonder sterke voorstelling. De uitgave index |
|