Een zonnige dag in oktober 2013 in Roncole-Verdi, de nieuwe naam van
Le Roncole nabij Busseto en op een half uurtje rijden van Parma. Het
dorpje zelf stelt niet veel voor: een kerkje, een benzinestation, drie
winkels en een paar straten, waaronder een doorgaande weg die nog voor
een beetje levendigheid zorgt. Aan de gevels en tuinhekken van talloze
huizen langs deze weg zijn Italiaanse vlaggen bevestigd met daarop met
de hand in zwarte letters 'VV' en daaronder 'Verdi' of 'Viva Verdi'
geschilderd. Roncole-Verdi teert voor een deel op de roem van zijn grootste
zoon.
|
Tegen tien uur verzamelen de eerste toeristen zich bij het rijk bevlagde 'geboortehuis' van Giuseppe Verdi, dat aan het einde van de vorige eeuw, in de aanloop naar de herdenking van zijn honderdste sterfdag, tot een smetteloos modelboerijtje verbouwd werd. Als ik incheck in het vijftig meter verderop gelegen hotel Alleroncole, wordt mij meteen gevraagd of ik op 'Verdi-bedevaart' ben, maar - eerlijk is eerlijk - de ligging van dit bescheiden hotelletje was niet mijn enige reden om er neer te strijken. Het restaurant, een van de twee die Roncole Verdi rijk is, staat bekend als een van de beste van de streek en rond etenstijd wordt het in het straatje dan ook opeens een stuk drukker. Daarnaast zijn de eigenaar en zijn vader die de naastgelegen winkel met alimentari beheert, vermaard om hun eigen culatello, de locale variant op de Parmaham (en een favoriete lekkernij van Verdi) die zijn bijzondere smaak onder meer dankt aan rijping in witte wijn.
|
Geboortehuis
Iets meer drukte zag het dorpje op 10 oktober, de datum die beschouwd
wordt als Verdi's geboortedag. Dat kan echter ook 9 oktober zijn geweest;
het enige wat wij zeker weten is dat de Joseph Fortunin François
Verdi (Noord-Italië stond in die tijd onder Frans bestuur) op 10
oktober 1813 in het geboorteregister is ingeschreven en een dag later
in de kerk van Le Roncole werd gedoopt. In diezelfde kerk vond nu natuurlijk
een herdenking plaats, maar het enige muzikale gebeuren was een orgelconcert
door door een Nederlandse organist die van de publiciteit profiteerde
door er een cd te presenteren.
Verder ging Roncole-Verdi zijn gewone gangetje, met een grijnslach gadegeslagen
door twee reusachtige koppen die vanaf hun standplaats voor de gevel
van de kruidenier op het dorpsplein uitzicht hadden op het kerkje, het
'geboortehuis' en de touringcars die hun muzikale bedevaartgangers loslieten.
Die koppen behoorden overigens niet bij personages uit opera's van Verdi,
maar waren karikaturen van Don Camillo en Peppone, hoofdpersonen in
de romans van een andere beroemde zoon van Le Roncole, de schrijverf
Giovannino Guareschi. Zijn familiemuseum grenst vrijwel aan Verdi's
zogenaamde geboortehuis, wel zo handig voor de toeristen die nu twee
vliegen in een klap kunnen slaan.
|
Het officiële 'geboortehuis' |
Geen toerist was echter te bekennen bij Verdi's echte geboortehuis, dat je vanaf het kerkplein twee straten verder kunt zien liggen. Sinds mijn vorige bezoek in 2001 is het donkerrood geverfd, waardoor de laatste sporen van de 'oude herberg' op de zijmuur onzichtbaar zijn geworden. Enigszins authentiek is hooguit nog een oud poortje aan de achterkant dat toegang geeft tot een soort souterrain (meer een grote kelderkast) waar vroeger olijfolie, meel en peulvruchten werden opgeslagen.
Als ik een paar foto's neem, komt de huidige bewoner vragen of hij mij ergens mee van dienst kan zijn. Het blijkt de schoonzoon van de oude baas die mij tien jaar geleden Verdi's (vermoedelijke) geboortekamer heeft laten zien, en ook de nieuwe eigenaar is zich bewust van de geschiedenis van zijn woning. Tegelijk vindt hij het wel best dat die kennis door maar weinigen gedeeld wordt. Het lijkt hem duidelijk geen aantrekkelijk idee, dat alle toeristen die nu het officiële 'geboortehuis' bezoeken, ook bij hem op de stoep zouden kunnen staan.
|
Restant van 'de oude herberg', nu een aanbouw van het later ernaast opgetrokken huis.
Achter het raam onder de daktop bevindt zich de vermoedelijke geboortekamer. |
Museo Nazionale
Drukker is het bij Sant' Agata, het landgoed waar Verdi woonde van 1853 tot zijn dood - als hij althans niet op een van zijn vele, vaak langdurige reizen was. Daar is minder veranderd, ook omdat het grootste deel van het in de lengte uitwaaierende landhuis nog steeds door Verdi's erfgenamen bewoond wordt. Wel is inmiddels tweehonderd meter verderop een parkeerplaats aangelegd, omdat het smalle landweggetje dat langs de toegangspoort loopt, plaats bood aan hooguit een tiental in de berm geparkeerde auto's.
Ook in het centrum van Busseto, halverwege tussen Le Roncole en Sant'Agata, lijkt de tijd stil te staan. Wel gaat het stadje prat op de stichting van een nieuw Museo Nazionale Giuseppe Verdi, maar dat blijkt een afknapper. De gekozen behuizing, de schitterende, eeuwenoude Villa Pallavicino, is wel degelijk de moeite waard, maar het museum zelf vertoont veel overeenkomsten met de nieuwe kleren van de keizer. Natuurlijk wilde het stadje erg graag een museum wijden aan zijn wereldberoemde inwoner, maar het had letterlijk niets om erin ten toon te stellen. Alles met enige waarde was in het bezit van antiquairs en particulieren die hun spullen liever tegen exorbitante prijzen aan toeristen verkochten dan ze voor hooguit een symbolisch bedrag aan het nieuwe museum ter beschikking te stellen.
Uiteindelijk werd aan regisseur en ontwerper Pier Luigi Pizzi gevraagd de villa aan te kleden als een reeks 'themakamers' die alle aan één of meer opera's gewijd zijn. Met behulp van een aantal opgeblazen historische prenten, een paar kostuums en enkele vitrines met boeken, muziekpapier en programmaboekjes lukte dat aardig, maar het geheel is toch te pover om met recht de naam museum te kunnen dragen. De trattoria La traviata, die de wandelaar passeert op weg naar de Villa Pallavicino, heeft zelfs meer interessante parafernalia uitgestald, waaronder een van de jurken die Maria Callas droeg toen zij in de Scala optrad als Violetta in de befaamde enscenering van Luchino Visconti.
Hypocrisie
De band tussen Verdi en Busseto was wederzijds en heeft alleen tijdelijke averij opgelopen toen de componist intieme banden aanknoopte met de sopraan Giuseppina Strepponi, die niet bepaald bekend stond om haar deugdzame levenswandel. Weliswaar werd in de eerste helft van de 19de eeuw van een Italiaanse prima donna min of meer verwacht dat zij de maîtresse was van ofwel een theaterdirecteur ofwel een huiscomponist, maar dat 'hun' Verdi na de dood van zijn eerste vrouw, de in Busseto algemeen geëerde Margherita Barezzi, met zijn nieuwe 'vriendin' een palazzo in het centrum van het stadje betrok, ging hun echt te ver.
Het is vrijwel zeker dat de wrijving tussen Verdi en diverse inwoners van Busseto, onder wie zijn schoonvader Antonio Barezzi, heeft bijgedragen aan het ontstaan van La traviata, een opera over een vrouw die niet voldeed aan de eisen van de burgerlijke moraal, maar die als personage ver boven de hypocrisie van haar omgeving uitsteeg. Dat neemt niet weg dat Verdi snel eieren voor zijn geld koos en het nabijgelegen Sant' Agata betrok, maar Busseto de rug toekeren, deed hij beslist niet. Daarvoor was trouwens nog een andere reden dan het simpele feit dat hij aan zijn geboortestreek gehecht was. Het feit dat hij de streek en zijn bevolking goed kende, was voor hem een belangrijk uitgangspunt bij zijn beslissing om zijn geld er te investeren en dat laatste punt is beslist niet iets oim achteloos aan voorbij te gaan.
Auteursrechten
Dat geld loopt als een rode draad door de carrière van Verdi, die veel minder de eenvoudige boer was waarvoor hij zo graag doorging, en veel meer een keiharde zakenman en grootgrondbezitter. Hoewel hij niet bepaald uit een arm milieu kwam, had hij de steun van een rijke weldoener als Antonio Barezzi nodig om in Milaan te gaan studeren en mogelijk werd dat een stimulans om zo snel mogelijk financieel op eigen benen te staan. Als we de brieven van Giuseppina Strepponi mogen geloven, werd geld verdienen daarna zelfs zijn lust en zijn leven, en was het ook de grote stimulans toen hij als een welgesteld man uitsluitend nog in beweging kwam voor de gigantische bedragen die hem betaald werden in Sint-Petersburg ( La forza del destino, 1862), Parijs ( Don Carlos, 1867) en Cairo ( Aida, 1871).
Hoe zakelijk Verdi zich kon opstellen, hadden de Italiaanse theaters ervaren in de vijftien jaren die daaraan voorafgingen en waarin hij erin slaagde de verhoudingen in de operawereld rigoureus te veranderen. Toen hij zijn eerste schreden zette, was het normaal dat een theater een opera bestelde en betaalde, waarmee de componist niet alleen het eigendomsrecht verloor, maar ook de artistieke zeggenschap over zijn eigen partituur. Voor componisten was het daarom aantrekkelijk om voor een ander theater een nieuwe versie te schrijven, zodat zij daarvoor opnieuw betaald konden worden en het archief van het Théâtre Français in het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag bewijst, dat Donizetti daarin voor Parijse theaters soms heel ver ging, mogelijk om conflicten met de oorspronkelijke 'eigenaar' te vermijden.
Verdi bracht in deze situatie rigoureus verandering met een situatie die al snel door andere componisten gevolgd werd en die in 1848 zelfs algemeen werd. Vanaf dat moment verkochten componisten hun partituren niet meer aan theaters, maar aan uitgevers die voor iedere voorstelling een bedrag in rekening brachten waarvan het grootste deel als 'tantième' aan de componist werd uitgekeerd. Bovendien moesten erop toezien dat theaters niet meer naar hartelust coupures aanbrachten of - wat tot die tijd heel gebruikelijk was - zangers toestonden een hun minder welgevallige aria te vervangen door een andere waarmee zij meer succes dachten te hebben. De kroon op dit werk zette Verdi in 1861-1865 als lid van het eerste Italiaanse parlement. Erg vaak liet hij zich niet zien in de toenmalige hoofdstad Turijn, maar wel maakte hij zich daar sterk, en met succes, voor een auteurswet waarin de rechten van schrijvers en componisten beter gewaarborgd werden dan tot dat moment het geval was.
Grootgrondbezitter
Ondertussen was Verdi in 1846 begonnen het met zijn composities
verdiende geld te beleggen in landerijen en uit de papieren blijkt dat
hij tot 1891 regelmatig nieuwe aankopen deed tot hij uiteindelijk in
het bezit was van een hoeveelheid landerijen die hem tot de grootste
grondbezitter van Noord-Italië maakte. Die uitgebreide bezittingen
bestuurde hij met vaste hand en wee de ondergeschikte die zich niet
aan zijn regels hield. Als hij zelf op zijn landerijen verbleef wenste
hij iedere week schriftelijke rapporten te ontvangen, maar tijdens zijn
soms langdurige verblijf in het buitenland, kon hij dat opvoeren tot
dagelijks rapporten van zijn zaakwaarnemer. Zeker in de eerste periode,
toen hij ook nog aan de lopende band opera's afleverde, steunde hij
bij dat alles in hoge mate op zijn schoonvader Barezzi en de kleine
kring vertrouwelingen die hij in Busseto had opgebouwd.
Al met al kan er geen twijfel over bestaan dat Verdi zich tot in het
diepst van zijn wezen met zijn geboortegrond verwant voelde, en dat
ook de politieke ontwikkelingen in zijn vaderland hem na aan het hart
lagen, te meer daar bij de aanvang van zijn loopbaan van een 'vaderland'
nog helemaal geen sprake was. Weliswaar was er redelijk snel een einde
gekomen aan de Franse bezetting van Parma, maar nog lang daarna bleef
het huidige Italië een verzameling afzonderlijke staten en staatjes,
waarvan de Kerkelijke Staat bepaald niet de kleinste was, terwijl Lombardije
met de hoofdstad Milaan tot de Slag bij Solferino in 1859 en Venetië
zelfs nog tot 1866 onder Oostenrijkse heerschappij stonden.
PS - Een deel van dit artikel verscheen eerder in beknopte vorm als
onderdeel van een Verdi-serie in het Vrienden Bulletin van de Vereniging
Vrienden van De Nederlandse Opera, januari 2014.