Componisten/werken Anton Bruckner: meer zekerheid dan twijfel
© Aart van der Wal, november 2019
|
Op 8,9 en 10 november klinken in het Amsterdamse Muziekgebouw de drie zogenaamde oerversies van Bruckners Derde, Vierde en Achtste symfonie in het speciaal daarvoor in het leven geroepen minifestival 'Bruckner ongehoord'. Wat onder 'oerversie' wordt verstaan is enerzijds strikt helder, maar roept anderzijds toch vragen op. Wat helder is: er is niets anders aan voorafgegaan (dat er veel, soms zelfs heel veel op is gevolgd doet er binnen de kaders van die oerversie niet toe) en er zijn geen (aantoonbare) invloeden van vreemde hand. Belangrijke vragen Dat er tijdens dat ingewikkelde en tijdrovende werk fouten inslopen zal geen enkele verbazing wekken. Fouten overigens die zich achteraf door muziekwetenschappers uit een ander tijdperk meestal wel tamelijk gemakkelijk lieten corrigeren. Als er een 'f' stond en het moest een 'fis' zijn, kon dat zonder mankeren uit het overkoepelende discours worden opgemaakt. Maar fouten corrigeren is iets anders dan 'invullen' (soms zelfs 'opvullen'). Bijvoorbeeld als er iets was vergeten of dat de componist 'nog voor later' had bewaard (maar waar hij om de een of andere reden niet meer aan toe was gekomen). Of misschien was er tussentijds wel twijfel gerezen, waren meerdere bladzijden alsnog verwijderd, misschien zelfs wel een heel katern. Dat eerste laat zich door de eigenhandig aangebrachte, doorlopende paginanummering nog wel herleiden, het tweede echter niet (omdat de ervoor in de plaats gekomen pagina of pagina's van dezelfde nummering werden voorzien: ze kwamen immers in de plaats van de verwijderde pagina's). Waarvan we niet weten of Bruckner zelf dat besluit had genomen, of dat derden het hem daarover hadden 'geadviseerd'. We hebben uitsluitend dat ene manuscript, niets minder, maar helaas ook niets meer. Waaraan toegevoegd dat papieronderzoek hier evenmin uitkomst biedt: Bruckner betrok zijn notenpapier van verschillende bronnen en gebruikte ze kriskras door elkaar heen. Alleen het manuscript 'Partiturtreue' Al dat correctiewerk leidt uiteraard niet tot een geheel andere symfonie (veel correcties zullen de gemiddelde luisteraar niet eens opvallen), maar wel wordt het principe van 'Werktreue' en 'Partiturtreue', trouw aan het werk, trouw aan de partituur (onverschillig de versie), gerespecteerd. Bovendien: we lezen toch ook liever geen boek waarin woorden verhaspeld zijn, of zelfs weggelaten, of dat nu wel of niet (direct) opvalt. Geen laatste woord Bruckner bleef sleutelen, maar de opeenvolgende redacties van de Gesamtausgaben ook. Neem de Zesde symfonie waarvan slechts één versie is overgeleverd. Het zou toch relatief gemakkelijk moeten zijn geweest om daaruit een kritische editie te destilleren. Maar niets is minder waar: de in 1899 verschenen eerste druk (Bruckner overleed drie jaar eerder) bevat een groot aantal fouten (die merendeels niet overeenkwamen met het manuscript). Zowel Haas (1938) als Nowak (1952) hebben, hoewel ze zeker geen broddelwerk hebben afgeleverd, daarvan de onderste steen niet boven gekregen. Die taak heeft de onder Cohrs' hoofdredactie staande Urtext -editie op zich genomen. Het duizelt zelfs de doorgewinterde bruckneriaan van de vele correcties die de Zesde daardoor alsnog heeft moeten ondergaan. Waarna de dirigent Simon Rattle zich over de aldus 'herstelde' partituur heeft ontfermd en het werk in zijn meest actuele gedaante nu op meerdere plaatsen uitvoert. Werkelijk twijfel? Zeker, er waren momenten van twijfel en het waren niet altijd de 'goedbedoelde' adviezen van anderen die hem tot een nieuwe versie aanzetten, maar het beeld dat - ook vanuit biografisch perspectief - toch wel overheerst is dat van een componist die 'gewoon' zijn werk uitgevoerd wilde hebben en die bereid was om daarin ver te gaan. Het kon ook moeilijk anders, want iets anders bleef er na de zoveelste botte weigering niet over. En als anderen daarbij 'behulpzaam' wilden zijn? Dan moest dat maar. Pragmatisme ten voeten uit. Het wordt nog eens bevestigd door het feit dat, nadat de een of andere gezaghebbende stem zijn werk had neergesabeld en daardoor aan een uitvoering niet meer te denken viel, Bruckner al snel weer aan de slag ging, het sterk bekritiseerde werk opnieuw onder handen nemend. Tegenstanders alom Van beter naar best? Maar waarom dan die voorkeur voor die laatste versie? Als slechts één versie zou hebben bestaan zou de Bruckner-receptie er mogelijk anders uit hebben gezien. Dat is niet meer dan een vermoeden omdat we nu eenmaal niet beter weten dan wat we weten. Wel lijkt vast te staan dat Bruckner met zijn omwerkingen heeft bereikt dat - en dat heeft zich tot de huidige dag voortgezet! - de zijn muziek daardoor ontegenzeglijk toegankelijker is geworden. Hoe om te gaan met de gegeven adviezen of een botte afwijzing? Ze compositorisch in praktijk te brengen? Termen als 'onspeelbaar' laten zich in het compositievak niet zo gemakkelijk redresseren. En 'te lang' betekent heel wat meer dan slechts inkorten. Zoals ook niet zomaar een hoofdstuk uit een boek kan worden geschrapt zonder het hele verhaal aan te tasten. Laat staan Ingrijpen in een uiterst complexe symfonische architectuur, een vernuftig opgetrokken bouwwerk waarin (verdiepings)laag op (verdiepings)laag is gestapeld en de vele transities niet los kunnen worden gezien van wat eraan voorafging en wat erop volgt. Dat stijgt ver uit boven 'knippen en plakken' (hoewel Bruckner deze methode incidenteel wel degelijk op efficiënte wijze wist toe te passen). Ergo, het kan zelfs tot een nieuwe versie leiden: beter opnieuw beginnen dan eindeloos rommelen in het bestaande bouwwerk. Aldus geschiedde. Als het waar is dat Bruckner door revisie en herschrijven een werk toegankelijker heeft gemaakt wil dat nog niet zeggen dat het daardoor beter is geworden. Maar apropos, was het daarvóór dan zo ontoegankelijk? Kwamen die revisies uiteindelijk neer op Bruckners regelrechte erkenning dat het zo was? Uit zijn brieven blijkt dat niet, al is er soms wel sprake van de innerlijk gevoelde noodzaak om een eenmaal voltooid werk alsnog om te werken. Mogelijk ook veroorzaakt door het steeds meer naderbij komende besef dat het complexe karakter uitvoering in de weg zou staan. Door schade en schande wordt men wijs. Het feit dat de pen sneller was dan het absorptievermogen van de muzikale omgeving. Maar hoe dan het verschil tussen toegankelijkheid en (minder) ontoegankelijkheid te wegen? Wie de verschillende versies beluistert begrijpt wel iets van de weerstand die Bruckner ondervond. Het zijn de bijna monolitische klankblokken (ze zijn het in wezen niet, maar ze suggereren het wel), de lange cesuren, de sterke en ook nog eens elkaar snel opvolgende contrasten, de niet altijd soepel verlopende transities, de avontuurlijke verkenningen van ver van de tonica verwijderde toonsoorten, de alsmaar uitdijende melodische ontwikkeling (Sjostakovitsj zou er later nog zijn voordeel mee doen). Omwegen, vooral veel omwegen (waarvoor Schubert in zijn beide laatste symfonieën alvast de daarvoor benodigde receptuur aanreikt). Bruckners logica is niet die van Beethoven, voor wie het korte en meestal simpele motief de kapstok was waar de verdere muzikale ontwikkeling aan werd opgehangen (dat zou pas in de late werken een andere wending nemen). Zo bezien bouwde Beethoven een eengezinswoning, Bruckner een flatgebouw. Het heeft geen zin om de vraag te stellen of Bruckner bij een gunstiger receptie van zijn werk de moderniteit eerder of voortvarender zou hebben toegelaten. De gedachte zal zeker bij hem zijn opgekomen dat door de vele kritiek en zelfs afwijzing er geen creatieve ruimte meer was om er nóg een extra schep bovenop te doen: het zou zijn 'Umwelt' volledig van hem hebben vervreemd. Welke componist wil dat? Mogelijk is het de in dit opzicht diabolische Negende, zijn laatste, helaas onvoltooid gebleven symfonie, waarin een tipje van de sluier wordt opgelicht: immers, in de voltooide drie delen worden wel degelijk nieuwe werelden verkend, fungeert het Scherzo als driftige stormram en zijn de handenwringende, sterk dissonerende clusters in het Adagio hartverscheurend. Al pakt de daarop volgende, onvoltooid gebleven finale dan weer conventioneel uit. Het heeft ongetwijfeld ook met de psyche te maken (wat overigens niets met een 'afwijking' van doen heeft). Beethoven liet zich aan de kritiek in zijn omgeving niets gelegen liggen (er zijn slechts weinig gevallen bekend waarin hij daarmee instemde, zoals de zwaarwichtig uitgevallen finale van het Strijkkwartet in Bes, op. 130 die hij op aandringen van zijn uitgever verving door een 'lichter' slotdeel, waarna de oorspronkelijke finale als 'Grosse Fuge' op. 133 een eigen leven mocht gaan leiden). Bruckner zag de talloze hindernissen die hem beknelden en ook invloed hadden op zijn aanzien, zijn loopbaan als componist en als leraar. Wie compositieles geeft ziet ook graag zijn eigen composities uitgevoerd, nietwaar? De docent in zijn bevestigende rol van componist. Perceptie versus werkelijkheid index |