![]() Column Hebben wij de muziekcritici wel nodig?
© Evert Rulf, april 2006
|
Anders dan de beeldende kunst die in staat is zonder tussenkomst van derden haar vormgeving direct aan de beschouwer te openbaren is de componeerkunst afhankelijk van uitvoerende musici die het op lijntjes neergekalkte kunstwerk eerst moeten verklanken alvorens er een oordeel over gegeven kan worden. Tal van factoren spelen daarbij nog een rol, interpretatieve, virtuoze, eigenzinnige, tijdbepalende, akoestische, opnametechnische, en nog vele andere. Een objectief oordeel is daarom moeilijk te geven, vandaar dat bij de waardering zulk een belangrijke rol is toebedeeld aan de muziekcriticus. In tegenstelling tot de beeldende kunst kan een slechte kritiek van een muzikale première het absurde gevolg hebben dat de kunstschepping van de componist in rook wordt opgelost. Een nieuwe concretisering van het werk is geheel afhankelijk van de bereidheid de schepping nog eens te verklanken. Schilders, beeldhouwers en schrijvers zijn nog in staat zich arrogant boven de hen niet begrijpende massa te plaatsen, hun creaties leven voort en zij zullen hun stijl zeker niet aanpassen. Componisten verkeren echter in een kwetsbare positie, en waren vooral vroeger geheel afhankelijk van het oordeel van de muziekcriticus. De dramatische gevolgen voor Bruckner, Rachmaninov, Prokofjev en Sjostakovitsj zijn maar al te bekend. Omdat de bereikbaarheid van de muziek de laatste vijftig jaar door de introductie van steeds nieuwere muziekdragers geweldig is toegenomen is de muziekcriticus zich vooral gaan toeleggen op het beoordelen van muziekopnamen en beweegt zich dus voornamelijk nog op het commerciële vlak. In het onoverzichtelijke aanbod van opnamen wil hij de potentiële koper graag een helpende hand toesteken om alvast het kaf van het koren te scheiden. Maar in hoeverre laat de muziekliefhebber zich werkelijk leiden door de mening van de criticus? Er zijn heden ten dage honderden, zo niet duizenden critici die graag willen adviseren bij de aankoop van klassieke muziek. Rondom deze massa van critici met al hun verschillende opvattingen is een hele industrie ontstaan, vooral in de Angelsaksische landen. De Engelse bijbels van Penguin en Gramophone zijn erg bekend, maar daarnaast zijn er vooral in de VS en Canada nog andere dikke naslagwerken, naast tientallen Best Choices en Top-100 gidsen, en dan zijn er verspreid over alle denkbare media tal van glossy's en rubrieken met meningen over de nieuwste opnamen. Maar leg alle boekwerken en magazines eens naast mekaar en vergelijk de verschillende recensies. Zelden wordt over de tientallen opnamen van hetzelfde werk een eenstemmig oordeel gegeven, en is dat wel het geval dan betreft het meestal een beroemde historische opname zoals de Eroica onder Klemperer, de Goldbergvariaties door Gould of de Tosca onder de Sabata. Om de verwarring nog groter te maken worden er niet alleen meningen geuit over interpretatie en geluid, maar ook over onderwerpen als analoog tegenover digitaal, authentiek tegenover traditioneel, auditief tegenover visueel, en de allernieuwste opnametechnieken tegenover de reeds bestaande. Men kan zich dus afvragen of de eenvoudige muziekliefhebber in staat is zich te verdiepen in deze veelvoud van verschillende raadgevingen. De realiteit wijst meestal uit dat men onverhoeds een platenzaak binnenstapt en zijn keuze laat bepalen door intuïtie, het beluisteren van verschillende opnamen via de koptelefoon of door het advies van de verkoper. Ook zonder het advies van een muziekcriticus kan de luisteraar geheel tevreden zijn met zijn aankoop en dat hoeft helemaal niet de zo aangeprezen uitvoering van de criticus te zijn. Ook al maakt de muziekkunst de indruk zich moeilijker te laten beoordelen dan de beeldende kunst waar men direct zijn hart kan laten spreken, bij de muziekkunst is het in wezen niet anders. Het adagium smaken verschillen geldt ook in de muziekkunst. Hoe vaak valt een door de criticus aanbevolen opname niet bitter tegen in vergelijking met een opname die men reeds bezat maar die in de media nauwelijks enige aandacht kreeg. De criticus velt zijn oordeel mede vanuit theoretische overwegingen, hoe de interpretatie op zijn ideaalst zou moeten zijn en hoe de opname het mooist zou moeten klinken. En ondanks een zeer positief oordeel over een bepaalde uitvoering, zowel in interpretatieve als opnametechnische zin, kan de luisteraar toch onaangedaan blijven. De criticus hanteert dan immers andere normen dan waar de luisteraar geïnteresseerd in is. Om een voorbeeld te geven zal een recensent met al zijn tegenwerpingen komen bij de bezetting van een Slavische bas voor de rol van Méphistofele in de opera Faust van Gounoud. Beïnvloed door zijn mening koopt een liefhebber braaf een uitvoering met een zo Frans mogelijke bezetting en met een echte Franse bariton in de duivelse rol die nu meer het oorspronkelijke karakter van de grand seigneur krijgt. Hoe de luisteraar ook zijn best doet de aangeprezen uitvoering te appreciëren, diep in zijn hart wordt er als maar vol heimwee om Boris Christoff geroepen, en na een eenmalige beluistering pakt hij de volgende keer weer heimelijk de Cluytens-opname om bij al het duivelse Slavische gehoon weer het echte voldane gevoel te krijgen. En zo zijn er veel werken te noemen die de luisteraar niet zou willen missen ondanks de negatieve uitlatingen van critici. In de meeste gevallen zal het gaan om de aankoop van orkestwerken, soloconcerten en kamermuziek, allemaal uitgevoerd door even beroemde orkesten, dirigenten en solisten. De criticus wil van een bepaalde compositie toch één of enkele uitvoeringen laten prefereren boven de andere omdat bepaalde details in de interpretatie en opnametechniek hem meer aanspreken. Stel dat de gemiddelde luisteraar ook al die opnamen zou beluisteren zou hij die details dan net zo zwaar willen laten tillen, als ze hem tenminste ooit opgevallen zouden zijn. Met die andere uitvoeringen zou hij zeker net zo tevreden zijn geweest. Ook op geluidstechnisch gebied zal het voor vele luisteraars niet erg bezwaarlijk zijn wanneer het geluid te veel op de achtergrond is, te badkamerig of te wollig klinkt, te warm of te koud overkomt, de balans niet optimaal is en wat er nog meer allemaal mis kan zijn, als hij toch door de uitvoering wordt geraakt. De criticus zelf is bereid zijn stellingname ten opzichte van de techniek te laten vallen als het gaat om een buitengewone historische opname. De ooit op 78-toeren schellakplaten vastgelegde opname van het eerste pianoconcert van Tsjaikovski met Horowitz en Toscanini zet hij nog steeds in de hoogste regionen van zijn lijstje. En misschien hebben we de besproken Faust- en Toscanini-opnamen nog op de originele HMV en RCA langspeelplaten. Daarmee komen we bij de discussie rondom analoog-digitaal, lp of CD. Beluisteren we de ooit op vinyl vastgelegde opnamen alleen maar vanaf vinyl of is de digitale bewerking even goed of zelfs beter. Al die theoretische overwegingen zal zowel de verstokte platenliefhebber als de cd-bezitter een zorg zijn. De platenliefhebber beweert dat als hij zijn RCA Living Stereo lp van La Gaîté Parisienne onder Fiedler opzet hij bij het beluisteren als vanzelf opstaat vanuit zijn stoel en mee gaat huppelen door de kamer, een neiging die totaal uitblijft als hij de CD van diezelfde opname opzet. Wat Marketvitch met de Sacre op lp doet, doet hij niet op cd. Een geheel persoonlijke ervaring? Misschien wel, maar wel een duidelijke aanwijzing dat het hart een belangrijkere criticus is dan de met theorieën opgezadelde beroepsman. En de cd-bezitter weet gewoon niet beter en is dik tevreden met de historische maar nog steeds bruisende gedigitaliseerde opname van het werk. Sinds de introductie van zo authentiek mogelijke opnamen waarbij de zienswijze van de dirigent overweegt is er een trend ontstaan om muziekwerken op te nemen met diezelfde spontane frisheid waar accenten opeens ergens anders komen te liggen en de orkestbalans verrassend wordt. Opnamen waarbij de eigenzinnige dirigent geheel zijn eigen productie verzorgt om zo zijn aparte inzichten te verwezenlijken, vaak zonder gebruik te hoeven te maken van het beroemdste solistenmateriaal. Een geheel andere aanpak dus en als het goed gedaan is kunnen deze opnamen onmiddellijk zo overtuigen dat een advies van een criticus eigenlijk overbodig is. Een recent voorbeeld is Le nozze di Figaro van Mozart die onder de frisse aanpak van René Jacobs zo buiten iedere discussie om weet te imponeren dat het op dezelfde hoogte of misschien zelfs hoger komt te staan als de eens bejubelde met de allergrootste operasterren bezette producties onder Erich Kleiber of Solti. Muziekcritici die zich profileren als de adviseurs bij het grote aanbod van opnamen kunnen met al hun individueel verschillende opvattingen onmogelijk voor een algemeen geldend advies zorgen. Men kan zich dus afvragen of het werkelijk de moeite loont om zich boekwerken met recensies over alle beschikbare opnamen op cd en dvd aan te schaffen als het bijna ondoenlijk is om uit die overdaad een nuttig advies te distilleren. De voornaamste rol van de critici zal moeten zijn ons te wijzen op het verschijnen van opnamen die belangrijk kunnen zijn en ons op de hoogte te houden van alle nieuwe trends in muziekland en van nieuwe sterren aan het muziekfirmament. Echter hun adviezen voor de aankoop van klassieke muziek zijn door hun aanmerkelijke verscheidenheid van weinig nut voor de muziekliefhebber. Die laat zich nog steeds leiden door zijn misschien niet erg professionele voorkeuren, maar is meestal met zijn keuze wel dik tevreden. index |