![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, oktober 2013
|
Een paar jaar geleden besprak ik hier een puike cd waarop Willeke Smits orgelwerken van Hendrik Andriessen vertolkte. Nu begeeft ze zich naar de andere kant van het alfabet, waar Johann Gottfried Walther woont. Walther (1684-1748) was verre familie van Johann Sebastian Bach, met wie hij bovendien goed bevriend raakte. Hij was één jaar ouder dan Johann Sebastian, en stierf twee jaar eerder dan zijn grote voorbeeld. Walther was in zijn tijd een beroemd orgelvirtuoos, en verzamelde manuscripten – veel werken van Buxtehude en Bach zijn in kopieën van Walther aan ons overgeleverd. Walther was tevens musicoloog en publicist: van zijn hand stamt het eerste muziekwoordenboek in de Duitse taal, het Musicalisches Lexikon, (Leipzig, 1732). Walthers eigen bijdrage aan de orgelliteratuur is ondanks zijn virtuozenstatus bescheiden gebleven, en een groot deel ervan bestaat uit transcripties van veertien instrumentale concerten, analoog aan de transcripties die J.S.B. vervaardigde van concerten van Vivaldi. Achter die transcipties zit een aardig verhaal. Bach was tussen 1708 en 1714 werkzaam in Weimar, waar de Hertog van Saksen-Weimar zijn broodheer was. De Hertog had een halfbroer, Prins Johann Ernst von Sachsen Weimar, die uitstekend viool speelde en componeerde, en een leerling was van Walther. Prins Johann studeerde tussen 1711 en 1713 aan de Universiteit van Utrecht, en bracht in 1713 een bezoek aan Amsterdam, destijds een belangrijk centrum voor muziekuitgevers. Hij ontmoette daar de blinde organist van de Nieuwe Kerk, Jan Jacob de Graaf, die bekend stond om zijn uitvoeringen van transcripties van Italiaanse concerten. Bij zijn terugkeer naar Weimar bracht de Prins niet alleen een enorme hoeveelheid Franse en Italiaanse orkestmuziek mee, maar ook het idee van de transcriptie van die muziek naar het orgel. Bach transcribeerde niet alleen Vivaldi en Marcello, maar ook twee concerten van de Prins (die al op negentienjarige leeftijd overleed). Walther voegde daar zijn aandeel aan toe, met onder andere concerten van Albinoni, Telemann en Torelli. De overige orgelwerken van Walther vertonen niet de geniale trekken van die van Bach, maar zijn kundig gemaakt in de stijl van Pachelbel, het meest bekend is de Partita over ‘Jesu meine Freude’. Toch is deze uitgave een schot in de roos. Dat heeft verschillende redenen. In de eerste plaats wemelt het niet van de cd’s die in hun eentje gewijd zijn aan de orgelwerken van Walther. Ik ken maar één alternatief, de twee cd’s die Craig Cramer heeft ingespeeld voor The Organ Encyclopedia van het label Naxos. Een buitengewoon nuttig, uitgebreid en zorgvuldig samengesteld compendium van de rijke orgelhistorie. Prachtige historische instrumenten in Tröchtelborn en Mechterstädt worden hier bespeeld, en Cramer weet hoe dit repertoire moet klinken. Toch zijn de verschillen groot genoeg om beide uitgaven serieus te beluisteren. Allereerst is daar het repertoire en de manier waarop dat gerangschikt is. Willeke Smits groepeert heel smaakvol: de concerten worden afgewisseld met groepjes van koraalgebonden werken. Dat resulteert in een totaal van zes van de veertien concerten, en een mooi overzicht van de religieuze composities. Cramer heeft zijn zinnen gezet op de concerten, op één na komen ze alle tot klinken. Uiteraard is er daardoor minder ruimte voor kerkelijk repertoire, maar de eerlijkheid gebiedt om op te merken dat Naxos ons per cd tien minuten meer muziek levert Vervolgens komen we op de orgelkeuze. Die is in beide gevallen heel waardevol, maar er is een belangrijk verschil: de akoestiek. De beide kerken waar Smit haar keuze op heeft laten vallen zijn gezegend met een gezonde naklank, terwijl Cramer op prachtige instrumenten in droge dorpskerken moet zien weg te komen. U begrijpt het al, de koraalgebonden werken kunnen daar wel tegen, maar de concerten gedijen toch wat vruchtbaarder in een nagalm van een paar seconden. De kwaliteit van de orgelkeuze van Smits staat pal overeind, met zowel het schitterende Bätz-orgel in Den Haag als het Bach-orgel in Dordrecht. Dat Verschueren een getrouwe stijlkopie neerzette van Silbermann moge zowel uiterlijk als in de klank evident zijn. Op beide instrumenten klinkt dit repertoire als een klok. Wat het spel van beide organisten betreft, dat is fundamenteel verschillend. Je zou bijna zeggen dat ze zich door hun instrumenten hebben laten inspireren. In Cramers geval levert dat gedegen spel op, technisch tot in de puntjes afgewerkt en historisch verantwoord. Toch blijkt de combinatie van een historisch instrument in een droge ruimte, gecombineerd met spel dat in de eerste plaats ‘correct’ wil zijn na enige tijd een vermoeiende werking te hebben. Smits profiteert niet alleen van de ruimere akoestiek, maar ze schept ook duidelijk plezier in de klankkleuren die haar instrumenten haar te bieden hebben. Eén voorbeeld: in het derde deel van het Concerto del Signor Blamont, een verrukkelijke ‘Pastorella’, houdt Cramer het bij een paar ingehouden fluitjes en een ingestudeerd rubato. Smits kiest voor een uitbundige Sesquialter, waarbij ze ook nog eens uiterst subtiel in de weer gaat met een rubato dat nooit opdringerig is, maar wel voor het onmisbare zout in de pap zorgt. Dat geldt overigens voor de gehele (dubbel)cd, die van begin tot eind blijft boeien door die ene uiterst belangrijke factor: plezier hebben in je werk – want muziekmaken is werken, ook al zijn er politici die ons van het tegendeel willen overtuigen. Willeke Smits wordt niet gesubsidieerd, en de bijsluiter vermeldt ook geen crowdfunding. Dat ze desondanks de moed heeft om zich in de schulden te steken voor zoveel schoonheid verdient een groot compliment. index |
|