CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, mei 2010

 

 

Verdi: Messa solenne – Qui tollis – Tantum ergo in F – Laudate pueri – Tantum ergo in G – Pater noster – Ave Maria – Libera me.

Elisabetta Scano (sopraan, Messa), Cristina Gallardo-Domâs (sopraan, Ave Maria, Libera me), Juan Diego Flórez en Kenneth Tarver (tenor), Eldar Aliev (bas), Michele Pertusi (bas, Tantum ergo in F), Coro e Orchestra Sinfonico di Milano Giuseppe Verdi o.l.v. Riccardo Chailly.

Decca 467 280-2 • 69' •


Aan het begin van het Verdi-jaar 2001 kwam Decca met een wel heel bijzondere primeur: de fonografische première van maar liefst vijf herontdekte werken die meer dan 150 jaar onopgemerkt zijn gebleven. Verdi (1813-1901) schreef ze toen hij van 1836-9 Maestro di musica was te Busseto, zijn eerste en enige baan voordat hij zich als zelfstandig componist zou vestigen. Onbekend was het bestaan van deze werken niet, want in de New Grove wordt Verdi als volgt geciteerd (dl.19, p.637): ‘Na teruggekeerd te zijn in mijn woonplaats componeerde ik marsen, sinfonia’s, een complete mis en vespers, drie of vier zettingen van het Tantum ergo en andere kerkmuziek die ik mij niet kan herinneren’. Een aantal van die werken zijn teruggevonden door de musicoloog Dino Rizzo, die de critische editie ervan verzorgde. De ‘complete mis’ waar Verdi het over heeft is de Messa solenne, een zogenaamde Messa di Gloria (vakjargon voor een mis die alleen uit Kyrie en Gloria bestaat), een flink uit de kluiten gewassen werkstuk van ruim 20 minuten voor sopraan, twee tenoren, bas, koor en orkest dat op 15 september 1835 voor het eerst (en laatst…) werd uitgevoerd. Kenmerkend voor Verdi’s spreekwoordelijke eigenzinnigheid is het feit dat hij het Qui tollis niet voor koor heeft gezet, maar voor sopraansolo, daarmee de vrouwenstem introducerend in zijn oeuvre en in de kerk van Busseto. Helaas ontbreken aan het Gloria een paar delen: van het Gloria in excelsis wordt direct gesprongen naar het Qui tollis peccata mundi, de tussenleggende delen bleken onvindbaar. Het andere Qui tollis op deze schijf voor tenor, obligate klarinet en orkest is geen voorstudie voor het Qui tollis uit de mis, maar een zelfstandige compositie. Het Tantum ergo in F is voor bas, het andere in G voor tenor en orkest. Het niet bijster religieus klinkende Laudate pueri is voor twee tenoren, bas en mannenkoor met orkest en klinkt als een scene uit een Rossiniaanse komische opera.

Al met al leveren deze werken geen schokkende nieuwe inzichten op met betrekking tot Verdi’s ontwikkeling als componist, geschreven als ze zijn in het heersende idioom van die tijd, naar zijn grote voorbeeld Saverio Mercadante. Dat gezegd zijnde is het belang van deze uitgave niettemin evident en gaat de Messa di Gloria ongetwijfeld op weg naar de concertzaal in navolging van Puccini’s gelijknamige opus. De cd bevat echter niet alleen jeugdwerken, maar ook nog drie stukken uit Verdi’s laatste scheppingsperiode, en het is even schrikken om na het wufte Tantum ergo te worden geconfronteerd met de volstrekt unieke harmonische taal die de oude Verdi zich inmiddels had meester gemaakt. Uit 1880 dateren het Pater noster voor onbegeleid koor en het Ave Maria voor sopraan en strijkorkest, twee werken waarvan Verdi stipuleerde dat ze na elkaar moeten worden uitgevoerd. Voor de koorbezetting van het Pater noster eiste hij (ik citeer) ‘40 eerste en veertig tweede sopranen, 40 alten, 40 tenoren, 50 – en ik bedoel 50 – bassen. Het strijkorkest voor het Ave Maria moet bestaan uit 6 eerste violen, 6 tweede violen, 4 altviolen, 4 cello’s en 2 cello’s waarvan de laagste snaar een halve toon naar beneden is gestemd’. Het Libera me uit de Messa per Rossini, een collectieve inspanning die weliswaar werd voltooid, maar door toedoen van een weigerachtige uitgever nooit werd uitgevoerd, werkte hij vijf jaar later om voor zijn Messa da Requiem per Manzoni. Het Pater noster en het Ave Maria zijn juweeltjes die geheel ten onrechte verwaarloosd zijn (hoewel de eerlijkheid mij gebied om te vermelden dat het Ave Maria deel uitmaakt van de dubbel-cd “The essential Montserrat Caballe”, een uitgave van RCA). Samengevat: een buitengewoon interessante cd, met liefde gemaakt door Chailly en zijn Milanese krachten. Bij de zes solisten valt tenor Juan Diego Flórez op door zijn pittige manier van zingen en een heldere kern in de stem. De andere tenor, Kenneth Tarver, heeft een wat wekere, meer Angelsaksische aanpak. Sopraan Elisabetta Scano heeft een naar het Slavisch neigend geluid, en brengt haar coloraturen in het Qui tollis van de Messa met aplomb. De wat lager gemensureerde stembanden van Cristina Gallardo-Domas zijn heel geschikt voor haar aandeel in het Ave Maria en het Libera me, maar haar vocale aanpak is ronduit ouderwets. Met name in de uitstekende uitvoering van het Pater noster is de meesterhand van koordirigent Romano Gandolfi te beluisteren. Een must, en niet alleen voor fans van Giuseppe Verdi.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links