CD-recensie
© Siebe Riedstra, december 2018
|
Het Mariinski-Theater en Igor Stravinsky zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, ondanks het feit dat zijn drie grote balletten hun première beleefden in Parijs. Vader Fyodor was een van de beroemde solisten aan het Mariinski, waar hij de grote basrollen zong. De eerste bepalende muzikale indruk onderging de jonge Igor daar bij een uitvoering van het ballet Doornroosje van Tsjaikovski. Toen Fyodor in 1902 overleed aan kanker was Igor twintig jaar, en begon hij aan zijn studie bij Nikolaj Rimski-Korsakov, die hij altijd als een tweede vader is blijven beschouwen. Rimsky was in de eerste plaats een operacomponist, maar in zijn kleurrijke orkestpartituren staat de deur wijd open naar het ballet. Stravinsky's verbluffende start als de succesvolste balletcomponist van de twintigste eeuw kwam niet uit de lucht vallen. Al heel gauw verhuisden Stravinsky's drie grote balletten van de orkestbak naar de concertzaal, waar ze mateloos populair zijn geworden. Wonderlijk dat choreografen op een enkele uitzondering na in deze geniale partituren geen brood zien. In het licht van die ontwikkeling moeten we ook Stravinsky's besluit zien om de partituur van Petrouchka in 1947 om te werken en opnieuw uit te geven. Ongetwijfeld heeft daarin de frustrerende omstandigheid dat hij voor zijn succesvolste werken na de revolutie geen stuiver royalties ontving een niet geringe rol gespeeld. De nieuwe versie was overigens geen cosmetisering van de oude, zoals in het geval van Perséphone, maar een weldoordachte metamorphose. De orkestratie werd teruggebracht van vier naar drie houtblazers per groep, van vier naar drie trompetten, en van twee harpen naar één. Maatsoorten werden herzien en metronoomcijfers bijgesteld. Wie de beide partituren met elkaar vergelijkt ziet ogenblikkelijk dat van een theatrale compositie een orkestwerk is geworden. Met de standaardisering van de orkestbezetting was de componist verzekerd van heel wat meer uitvoeringen, en de vereenvoudigingen in de notatie scheelden kostbare repetitietijd. Het zal niemand verbazen dat de versie uit 1947 veruit het meest gespeeld wordt. Valery Gergiev maakte deze opname van de oorspronkelijke versie in één dag op 14 januari 2014 - een bewijs voor het feit dat deze muziek tot het dna van dirigent en orkest behoort, en dat ze deze partituur zowel in de bak als op het podium hebben vertolkt. Na de eerste wat aarzelend klinkende vijf minuten neemt Gergiev de partituur in de houdgreep en gaandeweg horen we zijn grommende bijdrage en wordt het almaar spannender. Dit is een theatrale ervaring waarin ieder detail de aandacht van het moment krijgt en we door de muziek de beelden voorgetoverd krijgen. Als alternatief vond ik op youtube een concertuitvoering van deze versie door Pierre Boulez met het New York Philharmonic in de Berlijnse Philharmonie in 1975. Verbluffende virtuositeit tot poëzie verheven, maar we blijven in de concertzaal. Gergiev vertelt een verhaal, Boulez is gefascineerd door de noten. De link vindt u hierboven, want het is een ervaring om niet te missen. Toen Stravinsky naar Amerika verhuisde ging hij gemakshalve in Hollywood wonen, net als Arnold Schönberg en tientallen andere componerende asielzoekers. Met de filmindustrie om de hoek was er altijd emplooi te vinden. Stravinsky en de film vonden elkaar niet, maar de balletcomponist was niet vergeten. George Balanchine zocht zijn samenwerking in een onderwerp dat de componist zelf mocht kiezen. Stravinsky was dol op kaartspelletjes, en verzon een pokergame in drie bedrijven: Jeu de Cartes. Het hangt er maar vanaf wie je spreekt - Jeu de Cartes is voor de één hoogverraad aan de Holde Kunst, voor de ander een meesterlijke machtsovername. Arnold Schönberg, die een paar straten verderop woonde in Hollywood, en tenniste met George Gershwin, stak de draak met zijn buurman in de tweede van de Drei Satiren opus 29: 'der kleine Modernsky' kan natuurlijk niemand anders zijn dan Stravinsky. We mogen ons best eens afvragen wie van de twee de twintigste eeuw beter begrepen heeft. Aardig ook dat Stravinsky zich in zijn negentigste decennium serieus verdiepte in de vindingen van buurman Schönberg. Jeu de Cartes is Stravinsky ten voeten uit - twee maten en men weet wie aan het woord is. De citaten links en rechts - niet alleen uit Rossini maar ook uit eigen werk - werden destijds belachelijk gemaakt. Veertig jaar later werd de Sinfonia van Luciano Berio de hemel in geprezen. Deze cd drukt ons met de neus op de betrekkelijkheid der muzikale dingen. Valery Gergiev doet er een schepje bovenop. Hij laat horen hoe de Igor die in St. Petersburg werd geboren en opgroeide, in zijn componerende bestaan altijd dezelfde is gebleven. Een onafhankelijke denker. Met deze spannende cd levert hij het bewijs. index |
|