CD-recensie
© Siebe Riedstra, juni 2023 |
Nikos Skalkottas (1904-1949) werd niet oud, en in zijn korte bestaan overheersten tegenslag, armoede en een schrijnend gebrek aan erkenning. Wat hem op de been hield was een onwaarschijnlijk sterke scheppingsdrang – in dat opzicht is hij beslist te vergelijken met Mozart en Schubert. Net als Schubert was hij een arm jochie op een dorp; vioolspelen leerde hij op zijn vijfde van zijn vader en een oom. In Athene behaalde hij zijn diploma, en dank zij een toelage kon hij zijn vleugels uitslaan en in Berlijn zijn studie voortzetten. Daar vond hij na een paar jaar zijn werkelijke roeping, en besloot hij de strijkstok in te ruilen voor de pen. Het toeval wilde dat Arnold Schönberg op dat moment compositielessen gaf aan het Conservatorium. Skalkottas werd niet alleen zijn leerling, maar ook zijn discipel – zijn Griekse discipel. Skalkottas componeerde in drie verschillende stijlen: de twaalf tonen van zijn leraar Schönberg, de vrije atonaliteit van de twintiger jaren en de aardse Griekse folklore met beide voeten in de tonaliteit. In 1933 keerde Skalkottas terug naar Athene. Zijn boterham verdiende hij met vioolspelen achteraan in het Atheens Staatsorkest. Hij componeerde als een bezetene, zonder dat er ook maar de geringste belangstelling voor zijn werk werd getoond. Met de komst van Hitler viel het doek definitief. Skalkottas overleefde de Tweede wereldoorlog, maar overleed in 1949 aan een verwaarloosde hernia. Het label BIS begon rond 1996 aan een indrukwekkend project: een serie opnamen van het gepubliceerde werk van Skalkottas. Inmiddels is men met deze nieuwe uitgave aangeland bij deel twintig. Een heroïsche prestatie. Oplettende verzamelaars zullen misschien opmerken dat BIS hier voor de tweede keer het Vioolconcert uit 1938 uitbrengt. Op een eerdere opname uit 1996 verscheen het werk in een uitvoering door violist Georgios Demertzis en het orkest van Malmö onder Nikos Christodoulou. De toelichting bij deze nieuwe uitgave vermeldt dat hier sprake is van de wereldpremière van de eerste kritische editie van het concert, bezorgd door Eva Mantzourani. Helaas beperkt men zich tot slechts één zinnetje over de details: it adresses several oversights of prior versions. Bij het Dubbelconcert voor viool en altviool (1940) gaat het eveneens om een wereldpremière, en deze partituur werd geredigeerd door een van de solisten, violist George Zacharias. Net als het bij het vioolconcert bedient Skalkottas zich hier van zijn eigen kijk op de seriële techniek, die in de toelichting fractaal serialisme wordt genoemd. Het komt er in het kort op neer dat de twaalftoonsreeks in kleinere partjes wordt geknipt, zodat er een menging kan ontstaan van abstracte figuren in een romantische context. Bijzonder en uniek aan dit werk is de opvallende orkestbezetting, uitsluitend bestaande uit blazers, waaronder zes hoorns, drie trompetten en een cornet, twee tuba's en een (bijna) complete saxofoonsectie (sopraan, alt, tenor). Op YouTube heeft BIS een korte teaser geplaatst waar de beide solisten en dirigent Martyn Brabbins aan het woord komen. Brabbins weet te melden dat de partituur torenhoge eisen stelt aan met name de hoge blazers (sopraansax, es-klarinet), maar dat de musici van het London Philharmonic volkomen aan de eisen beantwoorden. Hij heeft gelijk. Het spreekt vanzelf dat bij een uitgave als deze de uniciteit van het repertoire het moet winnen van de kwaliteit van de uitvoering. Dit zijn hondsmoeilijke noten, zowel voor de orkestmusici, als de solisten en de luisteraar. Martyn Brabbins heeft wat betreft het twintigste-eeuwse en eigentijdse repertoire een reputatie te verliezen, en levert ook hier een topprestatie. Dat geldt eveneens voor de beide solisten, die door Skalkottas bepaald niet gespaard werden. Zoals vioolsolist George Zacharias in het filmpje op YouTube fijntjes opmerkt: ´you'd better find a way to deal with it.´ index |
|