![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, november 2010
|
||||||
Sculthorpe: Requiem – My Country Childhood – Earth cry (abridged version) – Great Sandy Island – New Norcia – Quamby for chamber orchestra. Adelaide Chamber Singers, William Barton (didjeridoo), Adelaide Symphony Orchestra o.l.v. Arvo Volmer (Requiem) en James Judd. ABC Classics 476 5692 • 45' + 73' • (2 cd’s) Quizvraag: noemt u eens twee Australische componisten. Zelfs de doorgewinterde muziekliefhebber zal daar moeite mee hebben. Dat Malcolm Williamson (1931-2003) van 1975 tot aan zijn dood Master of the Queen’s Music was, heeft hem alleen faam bezorgd in de Britse roddelpers omdat hij geen enkele deadline haalde. Zijn landgenoot Peter Sculthorpe (1929) daarentegen componeert nog steeds, maar ook van hem klinkt binnen onze landsgrenzen nauwelijks iets, hooguit een van zijn strijkkwartetten. Sculthorpe trok internationaal de aandacht toen zijn Achtste strijkkwartet werd opgenomen op de debuut-cd van het Kronos Quartet (u weet het wellicht nog, die met Purple Haze van Jimmy Hendrix), want van dat schijfje werden in korte tijd 25.000 exemplaren verkocht.
Sculthorpe werd geboren op het eiland Tasmanië en studeerde aan de Universiteit van Melbourne en aan het Britse Wadham College in Oxford. Aanvankelijk combineerde hij een functie in het familiebedrijf met componeren, en zijn carrière kwam slechts moeizaam op gang. In de jaren 1960 brak hij voorzichtig door met een serie radicale werken onder de naam Sun Music I-IV. Maar pas toen hij de vijftig al was gepasseerd oogstte hij successen met werken die gebruik maakten van elementen uit de muziek van de Australische aboriginals en traditionele muziek uit Bali en Japan. Orkestwerken als Earth Cry, Kakadu en Mangrove gingen de wereld over en werden enthousiast ontvangen. Het zijn partituren waarin het slagwerk een opvallende rol speelt, de tonaliteit niet verlaten wordt zonder de dissonant te schuwen, en het verloop door lange klanklagen wordt bepaald. Dikwijls wordt een dragende rol toebedeeld aan de didjeridoo, een door termieten uitgeholde boomstam waaraan de aboriginals de meest onwaarschijnlijke geluiden weten te ontlokken. Alle bovenstaande eigenschappen komen tot leven in het Requiem dat Sculthorpe in 2004 voltooide en dat hij als de bekroning van zijn levenswerk beschouwt. Net als Brahms schreef Sculthorpe zijn Requiem niet vanuit een religieuze overtuiging – Brahms werd ertoe bewogen door de dood van zijn moeder, Sculthorpe schreef het ter nagedachtenis aan zijn ouders, nadat zijn moeder, die hij jarenlang verzorgd had, in 1994 overleed. De innelijke drang tot het componeren van dit werk kwam echter vanuit zijn compassie met het lot van kinderen in oorlogsgebieden. De oorlog in Irak was daarbij een directe aanleiding. Het hoeft dus niet te verwonderen dat een centrale rol is weggelegd voor een wiegeliedje uit de aboriginele traditie. Onder de noemer Canticle vormt het het hart van het stuk, tussen Dies irae en Sanctus. Eenvoud kenmerkt deze muziek, die zonder grote contrasten tot klinken komt, geschreven voor een klein bezet orkest en een kamerkoor. In plaats van de gebruikelijke vocale solisten heeft Sculthorpe gekozen voor een belangrijke solistische rol van de didjeridoo, en die zorgt voor een overdonderend sinistere verstoring van het serene klankbeeld. De didjeridoo is hier in feite een orkest in zichzelf, en zijn bespeler is in staat tot de productie van een adembenemend assortiment aan blaffende, grommende en schreeuwende geluiden. Als een vuurspuwende draak die enorme happen neemt uit stralende majeur-akkoorden en ze zo onherstelbaar verminkt. Om stil van te worden. Het Requiem heeft de bescheiden lengte van 45 minuten, en is zonder aanvullend repertoire te horen op de eerste van de beide cd’s. Op de tweede cd staan een aantal werken die werden geschreven in de periode 1998-2000, ongecompliceerd in hun taal en nostalgisch van karakter. De titels refereren aan geografische locaties of jeugdherinneringen. De uitzondering is Earth Cry, dat hier in een verkorte, publieksvriendelijke versie wordt uitgevoerd, zonder de oerschreeuw van de didjeridoo. Wie het origineel wil horen kan terecht op Naxos 8.557382, een uitstekende cd, eveneens gedirigeerd door James Judd en met dezelfde virtuoze didjeridoo bespeler, William Barton. Dat brengt ons bij de uitvoerenden van deze uitgave. Het Requiem wordt gedirigeerd door de uit Estland afkomstige Arvo Volmer, sinds 2004 Music Director in Adelaide. Orkest en koor leveren een degelijke prestatie, maar het feit dat het koor is samengesteld uit geoefende amateurs laat zich niet verdoezelen. Dit werk verdient het echt om door een professionel koor opgenomen te worden, en gezien de kwaliteit van de partituur zal dat ongetwijfeld gebeuren. Dat de aboriginele William Barton de onwaarschijnlijkste klanken aan zijn instrument weet te ontlokken behoeft geen verdere toelichting. Samenvattend: dit is de eerste en enige opname van een van de belangwekkendste koorwerken die de nieuwe eeuw tot nog toe heeft voortgebracht. Ontroerend en angstaanjagend tegelijkertijd. Een kostbaar tijdsdocument. index | ||||||