![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, mei 2017
|
Dit is de vierde aflevering van de complete werken voor piano vierhandig die Jan Vermeulen en Veerle Peeters opnemen voor het label Et'cetera. De eerste drie heb ik hier besproken en het wordt langzamerhand tijd voor een kardinale vraag die nog niet aan de orde is geweest. Hoe komt het toch dat Schubert zo'n enorme notenvracht heeft geproduceerd voor een medium dat andere componisten tot nauwelijks meer wist te inspireren dan gelegenheidswerken? Natuurlijk, Mozart pende twee prachtige sonates en ook Brahms liet een paar meesterstukken na, maar kwalitatief en kwantitatief steekt Schubert met kop en schouders boven alle andere uit. We hebben het dan over zeven cd's, ruim gevuld met originele werken. Jan Vermeulen poneert in zijn toelichting een heel plausibele stelling. Hij schrijft (in het Nederlands): 'We komen al wat dichter bij de verklaring als we ons realiseren dat Schubert, in tegenstelling tot Beethoven, niet vaak kon beschikken over een degelijk orkest en zijn symfonische ideeën dus noodgedwongen via een ander medium moest ventileren. Door haar polyfone en dynamische troeven is de piano natuurlijk het gedroomde instrument om orkestreducties te verklanken, Liszt en na hem vele anderen hebben daar wat later gretig gebruik van genaakt.' Schubert bewandelde dus eigenlijk de omgekeerde weg, en schreef stukken die in zijn kop wellicht als orkestwerken klonken uit arren moede dan maar uit in een vierhandige jas. Titels als Lebensstürme, de Fantasie in f, de beide Divertissements en vooral het kolossale Grand Duo hebben zonder meer een orkestrale allure, en inspireerden anderen na hem tot een omzetting naar het orkest. Denk aan het Grand duo in de orkestratie van Joseph Joachim of de Fantasie in f in de realisatie van Willem van Otterloo. Jan Vermeulen maakt nog een leuke observatie over de vele marsen in dit genre: 'De fascinatie voor die vorm hoeft ons echter niet al te zeer te verbazen. Vandaag de dag zijn marcherende fanfares helaas quasi uit het stadsbeeld verdwenen, maar amper enkele decennia terug was elke aanleiding voldoende om de uniformen aan te trekken en toeterend, fluitend en trommelend de stad door te trekken. Ik ben vast niet de enige die als kind compleet overdonderd werd als zo'n vrolijk en luidruchtig gezelschap voorbijtrok en daarna snel een paar honderd meter verder holde om ze nog eens de revue te laten passeren. In Schuberts tijd waren er zonder twijfel tientallen muziekverenigingen in Wenen die in de kiosken of op straat het beste van zichzelf gaven.Maar het was ook een tijd waarin de ene oorlog de andere opvolgde en de muziekkapellen van diverse legers (met inbegrip van dat van Napoleon Bonaparte) de stad doormarcheerden. Er was eenvoudigweg geen ontkomen aan.' Op deel vier klinken de Deux Marches Charactéristiques en de Trois Marches Héroiques. Opvallend is de ritmische verwantschap tussen de beide karakteristieke marsen en de lengte van de beide laatste heroïsche marsen - bij Sousa is een mars in luttele minuten voorbij. De Vier Polonaises horen thuis in de categorie waarvoor het vierhandig pianospel lijkt te zijn uitgevonden: onschuldig sociaal vermaak in de huiskamer waar bij hoge uitzondering een jongen en een meisje samen op een bankje mochten plaatsnemen. Bruckner lustte er wel pap van. De Variaties op een eigen thema werden door Veerle Peeters in een interview al eens uitgezonderd als een meesterwerk dat zich kan meten met de Fantasie in f. Wat in de opname van dit inderdaad meesterlijke stuk opvalt is het gebruik van de demper, dat een prachtige omfloerste klank veroorzaakt. Jan Vermeulen, Veerle Peeters, de Tröndlin piano uit 1825, de boerderij die studio werd in Willebringen, samen werken ze mee om in deze aflevering opnieuw te komen tot de hoge kwaliteit die we inmiddels van deze serie gewend zijn. Alles valt op zijn plaats. index |
|