CD-recensie
© Siebe Riedstra, augustus 2015
|
Winterreisen, niet Winterreise. Dat is de titel van deze uitgave van de meest geliefde liederencyclus ooit. Honderden malen op geluidsdragers vastgelegd en daarbij geruisloos het domein geworden van de lage mannenstem. Een geschiedsvervalsing die de levenslustige jongeling die een blauwtje heeft gelopen transformeert tot levensmoede grijsaard. Als tenor moet Daniel Behle zich daaraan beroepsmatig ergeren, als componist besloot hij er iets aan te doen. Vandaar deze beide interpretaties, eenmaal in Schuberts originele versie en eenmaal in een uiterst discrete bewerking waarin de pianobegeleiding wordt versterkt door een viool en een cello - een pianotrio dus. Daniel Behle is in Nederland geen onbekende door zijn optredens bij de Nederlandse Opera en de ZaterdagMatinee. Hij groeide op met een zingende moeder - Renate Behle was een gerenommeerde Isolde - en koos misschien wel daarom voor een instrument in plaats van de zang. Na zijn trombone-opleiding kroop het bloed waar het niet gaan kon en volgde hij een zangopleiding. Hij studeerde bij de tenor James Wagner, maar haalde zijn eindexamen in de zangklas van zijn moeder, aan de Musikhochschule van Hamburg. Compositie studeerde hij intussen ook, en op zijn website is te horen dat hij zijn vaardigheid op de trombone vertaalt in virtuoze werken voor koperensemble. De componist in Behle laat zich in zijn kijk op Winterreise leiden door de zanger. De noten die hij aan Schuberts pianopartij toevoegt zijn niet nieuw, maar brengen in de eerste plaats kleur aan, met hier en daar een echo of een voorgevoel. Het eerste geluid dat we in zijn bewerking horen is de klanknabootsing van de draailier uit het laatste lied van de cyclus, Der Leiermann. Daarmee maakt hij en passant korte metten met de hardnekkige notie dat die leierman een draaiorgeltje zou bespelen. Dat kennelijk maar weinig mensen weten hoe zo'n draailier klinkt bewijst pianist Paul Lewis in zijn opname met tenor Mark Padmore. Hij bestaat het om de voorhouding die Schubert in de eerste twee maten aan de linkerhand voorschrijft, consequent in iedere volgende maat te herhalen. Een stotterende draailier dus. Winterreise is geschreven voor een hoge mannenstem, maar tussen het handschrift van Schubert en de eerste editie bij Haslinger zijn toch kleine verschillen in de gebruikte toonsoorten. Behle is van mening dat het slot van de cyclus een nieuw begin inluidt, en dus sluit zijn keuze voor de toonsoort van het laatste lied (a mineur) naadloos aan bij de opening in d mineur, iets wat extra relief krijgt door de gonzende draailier. Voor de rest bestaan zijn compositorische toevoegingen vooral uit effectklanken als ponticello (krasgeluiden), pizzicato, flautando en wat dies meer zij. Zo krijgen sneeuw, wind, ijs, hond en kraai gestalte in het muzikale landschap. Wanneer we ons beperken tot de tenor Behle en zijn interpretatie mogen we zonder meer vaststellen dat hij hier een topprestatie levert die het op kan nemen tegen menige legendarische vertolking uit het verleden. Hij moet het niet hebben van een eenmalig stemgeluid als dat van Jonas Kaufmann, maar kan zich met zijn wendbare geluid en een meer dan voortreffelijke dictie op zijn eigen manier onderscheiden. Olivier Schnyder is met of zonder trio een pracht van een muzikale metgezel op deze schitterend opgenomen Winterreisen. index |
|