CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, september 2014

 

Schönberg: Gurre-Lieder

Eva-Maria Bundschuh (Tove - sopraan), Rosemarie Lang (Waldtaube - alt), Manfred Jung (Waldemar - tenor), Wolf Appel (Klaus-Narr - tenor), Ulrik Cold (Bauer - bas), Gert Westphal (spreekstem), Rundfunkchor Berlin, Rundfunkchor Leipzig, Prager Männerchor, Dresdener Philharmoniker aangevuld met leden van het Rundfunk-Sinfonie-Orchester Leipzig o.l.v. Herbert Kegel

Brilliant Classics 94724 69' + 53' (2 cd's)

Opname: 5 augustus 1986, Lukaskirche Dresden

   

Groot nieuws: een enscenering van Schönbergs Gurre-Lieder in de regie van Pierre Audi - een regelrechte primeur voor Amsterdam. We zullen op termijn ongetwijfeld worden vergast op een dvd voor het nageslacht. Wie nieuwsgierig is geworden naar dit wonderlijke stuk muziek kan terecht bij Blokker. Dat klinkt flauw, maar is in werkelijkheid een schitterende paradox - terwijl ik dit schrijf kijk ik met verbazing naar het prijsje op de Gurre-Lieder van het label Philips die ik ooit aanschafte: Fl 97,50. Liefhebbers van klassieke muziek hebben het nog nooit zo goed gehad.

In de publiciteit rond de Gurre-Lieder gaat alle aandacht logischerwijs naar de exorbitant grote bezetting van koor en orkest. Dat is begrijpelijk, maar tegelijkertijd volkomen onterecht. Iedere vergelijking met stukken als de Achtste van Mahler of het Requiem van Berlioz gaat volkomen mank. Berlioz en Mahler componeerden vanuit een megalomanie die vanaf de eerste maat aanwezig is. Schönberg werkt in zijn Gurre-Lieder net als Beethoven in zijn negende symfonie, en Mahler in zijn Tweede, naar een slotapotheose. Laten we dus niet uit het oog verliezen dat hij die honderden koorzangers maar een paar minuten voluit laat zingen.

Wat je direct bij de strot pakt bij beluistering van deze wonderpartituur is de geniale beheersing van het gigantische orkestapparaat. En dan te bedenken dat Schönberg inzake componeren en orkestreren een regelrechte doehetzelver was, en dat hij aan deze klus begon op zijn zesentwintigste. Geen wonder dat het hem tien jaar kostte om de eindstreep te halen. Als u wilt weten waar ik het over heb, luister dan eens naar het voorlaatste deel van de eerste 'Akte', een orkestraal tussenspel van een ongekende schoonheid. Direct daarop volgt het bekendste segment van de Gurre-Lieder: de scène 'Tauben von Gurre' - door Schönberg zelf opnieuw georkestreerd voor een veel kleiner ensemble. Reinbert de Leeuw en Jard van Nes voeren er wel bij.

Wat mij verbaast bij deze uitgave is de opnamedatum: 5 augustus 1986. Dat suggereert een live-opname van een concert, en dat is beslist niet het geval. In 1986 was de digitale techniek nog niet zover dat ze publieksgeluiden volkomen kon elimineren. Wonderlijker is het verspringen van het klankperspectief, een verschijnsel dat je direct doet denken: nieuwe 'take'. Uit eigen omroepervaring puttend kan ik alleen maar verzinnen dat het hier om een studioregistratie gaat, gerealiseerd in één dag. Je hebt dan effectief genoeg tijd ter beschikking voor een doorloop van twee uren, en nog eens twee uren voor correcties.

Wat Herbert Kegel en zijn manschappen op die vijfde augustus hebben klaargespeeld grenst aan het ongelofelijke. Niet zozeer door technische prestaties, want in tegenstelling tot wat je vaak te lezen krijgt is dit geen overdreven moeilijke partituur. De tempi zijn overwegend langzaam, en Schönberg neigt niet naar drukte in gediviseerde strijkers - Elektra en Salome van Richard de Tweede zijn veel en veel moeilijker. Maar wat je als dirigent voor zo'n partituur moet hebben is overzicht - in dat opzicht is de vergelijking met Wagners Parsifal op zijn plaats. Herbert Kegel mag dan zijn initialen delen met Herbert von Karajan, voor het grote publiek is hij geen maestro van wereldfaam. De werkelijkheid is genuanceerder, Kegel heeft in het voormalige Oost-Duitsland indrukwekkende prestaties geleverd, en dit is er één van. Hij heeft de beschikking over uitstekende solisten, drie grote beroepskoren en zijn eigen Dresdener Philharmoniker - niet te verwarren met de Staatskapelle van wijlen Hans Vonk.

Gurre-Lieder is een partituur waarvan het eerste deel je vanaf de eerste maat bij de strot grijpt en niet meer los laat. Het is alsof Schönberg zich heeft laten inspireren door de eerste akte van Wagners Walküre. Het wachten is op een dirigent die gewoon die geniale eerste helft durft uit te voeren, zonder de rest. Als het kan met Walküre, waarom dan niet met Gurre-Lieder? De gedroomde dirigent is Herbert Kegel (1920-1990).


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links