CD-recensie
© Siebe Riedstra, december 2021 |
Dit is het vervolg op een cd die ik hier in 2018 heb besproken, met daarop de Boetepsalmen van Alfred Schnittke en het Magnificat van Arvo Pärt, door het Ests Philharmonisch Kamerkoor en Kaspar Putnins, sinds 2014 de chef van dit kwaliteitsensemble. Wat me nu opnieuw opviel is de manier waarop de monumentale akoestiek van de Niguliste Kirik (Nikolaaskerk) in Tallinn meewerkt aan de overweldigende indruk die de klank van het Estlands Kamerkoor in deze ruimte achterlaat, in de meest letterlijke zin, met een secondenlange nagalm. De Niguliste Kirik was in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog een ruïne die door de communisten weliswaar nauwgezet werd herbouwd, maar niet als kerk mocht functioneren. Het werd een museum en concertruimte en is dat tot op vandaag gebleven. Alfred Schnittke was maar één jaar ouder dan Arvo Pärt, en toch zullen veel muziekkenners de beide heren in totaal verschillende categorieën indelen. Schnittke was een Rus van Duits-Joodse afkomst, die links en rechts pikte wat hij kon, en hier de Russisch-Orthodoxe klanken waarvan hij droomde heeft opgeschreven. Pärt groeide op onder de Russische oppressie die hem het componeren bijna lijfelijk onmogelijk maakte; bij hem kan er van die troost brengende verzadigde Russische koorklank dan ook geen seconde sprake zijn. Hij componeerde deze in het Duits vertaalde teksten uit de Rooms-Katholieke liturgie in 1988 voor het veertigjarig jubileum van het RIAS kamerkoor. In zijn schrijfwijze richt hij zich naar zijn enig mogelijke ideaal: Giovanni Pierluigi da Palestrina. Beide componisten worden rijkelijk bediend door uitvoerenden die de twee kanten van de ideologische medaille van dichtbij hebben meegemaakt. In één woord: adembenemend! index |
|