CD-recensie
© Siebe Riedstra, april 2018
|
In 1975 verscheen op het label ECM een dubbelelpee met de live-registratie van een concert dat de Amerikaanse pianist Keith Jarrett gaf in de Opera van Keulen. Het werd het best verkochte jazz-album aller tijden, met een verkoopcijfer van ruim 3,5 miljoen. Labelmanager Manfred Eicher, ooit contrabassist onder Von Karajan, stak de revenuen niet in eigen zak, en ging ook niet naar de beurs. Het verdiende geld stak hij in de promotie van muziek waarin hij zelf heilig geloofde. In Arvo Pärt vond hij een componist met een missie, en zo stapte hij over van de lucratieve jazz naar de onzekere wereld van de eigentijdse serieuze muziek. In 1984 verscheen het album Tabula Rasa, dat een steen wierp in de vijver van de klassieke muziekwereld. Het markeerde het begin van de internationale carrière van de Estlandse componist Arvo Pärt. Arvo Pärt (1935) had toen al een heel componerend leven achter zich, met onder andere drie volwassen symfonieën, geschreven tussen 1964 en 1971. Werken die op het eerste gezicht perfect beantwoorden aan het geaccepteerde avantgardistische beeld van die tijd, maar bij nadere inspectie een eigenzinnige insteek vertonen. De organisatie van de noten verloopt niet volgens de eigentijdse regels, maar heeft een dwarsige ondertoon. Het label BIS was er in 1989 als de kippen bij om dat verleden van Pärt aan het nieuwsgierige publiek voor te stellen. Pärts landgenoot Neeme Järvi dirigeerde de Bamberger Symphoniker. In de Eerste symfonie uit 1964 met de ondertitel Polyfonisch loopt Pärt ogenschijnlijk in de pas met de seriële tijdgeest, met uitzondering van het feit dat er een middeleeuwse strengheid doorschemert in de beide delen. Ze dragen dan ook de titels Canons en Preludium en Fuga. Die fuga loopt volkomen uit de hand doordat ze ondermijnd wordt door een hardnekkig volgehouden ritmische stoornis. In de Tweede symfonie uit 1966 wordt een nieuw element toegevoegd, stilistische collages van tonale snit. Ze zorgen voor een welluidend slot dat de perfecte opmaat vormt voor de Derde symfonie uit 1971, een werk dat met zijn modale harmonieën de deur wijdopen zet naar de nieuwe klankwereld die Pärt na zes jaar stilte aan de wereld voorstelde, en die hem tot een van de succesvolste componisten van zijn generatie zouden maken. Over het kolossale succes van Arvo Pärt zijn de meningen verdeeld, maar niet over het feit dat het kolossaal is. Het aardige daarbij is dat we door dat succes nieuwsgierig gemaakt mogen worden naar de vroege werken. Het label ECM is zich daarvan bewust, want ondanks een gestage stroom cd's met de werken van de nieuwe Pärt ontbrak juist op dit label een registratie van de drie symfonieën uit Pärts avantgardistische verleden. Tegenover die drie eerstelingen staat de vierde, een opdrachtwerk uit 2008 van het Los Angeles Symphony Orchestra. De première onder chef-dirigent Esa-Pekka Salonen werd prompt uitgebracht door ECM en is hier besproken door Aart van der Wal. De Vierde symfonie is opgedragen aan Mikhail Khodorkhovsky, tegenstander van Vladimir Putin met voorspelbare gevolgen. Maar de diepe oorsprong van het werk wordt duidelijk wanneer we de laatste pagina's van het boekje opslaan. Daar staan de teksten afgedrukt van de Canon aan de Beschermengel. Daarmee maakt Pärt duidelijk dat we hier in feite te maken hebben met een religieus werk dat affiniteiten vertoont met een eerdere Canon: de Kanon Pokajanen uit 1997. Een kolossale zetting die past in een traditie die meesterwerken heeft opgeleverd als de Vespers van Rachmaninov. Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat op de eerdere uitgave van de Vierde plaats werd ingeruimd voor fragmenten uit Kanon Pokajanen. Wie de moeite neemt om Kanon Pokajanen en de Vierde symfonie achter elkaar te beluisteren komt al snel tot de conclusie dat Pärt zich uitstekend weet aan te passen aan Hollywood, maar zich er niet echt thuis voelt. Kanon Pokajanen is opgedragen aan Tõnu Kaljuste, en daarmee is wat betreft deze cd de circel gesloten. Een boomlange kerel die zijn halve leven heeft doorgebracht met de koorwerken van Pärt en ook in Nederland geen onbekende is - hij was verbonden aan het Nederlands Kamerkoor. Hij bewijst zich als de perfecte liaison tussen de verschillende werelden waarin de componist zich bevond tussen 1964 en 2008. Dank zij zijn kennis van de vocale werken weet Kaljuste ook in de vroege orkestrale werken feilloos de weg. Niet alleen zijn greep op de Derde symfonie is indrukwekkend, de reis door deze vier werken maakt hij tot een fascinerende ontdekkingstocht. P.S. Kunnen we eindelijk eens ophouden met dat sentimentele gekwaak over de klokjes in de muziek van Pärt? Negentig procent van zijn muziek is vocaal, dus waar hoort men die klokken? Pärt draagt zelf schuld door zijn componeerstijl als tintinnabulum te karakteriseren, maar doelde op iets heel anders. Een verschijnsel dat iedereen die in de nabijheid woont van meerdere kerken zal herkennen: het fascinerende gebeier waarbij ritmes onafhankelijk van elkaar verschuiven. Tintinnabulum is geen klokkenspel, het is een schrijftechniek, analoog aan hoketus. index |
|