![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, februari 2011
|
||
Martinů: Symfonie nr. 5 – nr. 6 Tsjechische Filharmonie o.l.v. Jiri Belohlávek Supraphon SU 4007-2 • 58' •
De symfonicus Bohuslav Martinů (1890-1959) heeft nog steeds niet de status die hij op grond van de vier laatste van zijn zes symfonieën verdient. Zeker gemeten naar concertuitvoeringen: in de concertzaal legt Martinů het nog steeds af tegen zijn Russische collega Dmitri Sjostakovitsj wanneer het om de twintigste-eeuwse symfonie gaat - om van Gustav Mahler maar te zwijgen. In 2009 werd de vijftigste sterfdag van de componist herdacht, en flakkerde de belangstelling hier en daar wat op, maar een substantiële herwaardering van deze grote Tsjech laat vooralsnog op zich wachten. Aan Martinů’s dirigerende landgenoot Jiri Belohlávek zal het niet liggen. Die zet zich al jaren tomeloos in voor het boeiende oeuvre van deze intrigerende toonmeester. Het levensverhaal van Martinů leest als een jongensboek, spannend maar ook grimmig. Hij werd geboren in de toren van de kerk waarvan zijn schoenlappende vader tevens torenwachter was, op een dorpje in de Boheems-Moravische hooglanden. Zijn schoolprestaties waren mager, maar hij blonk van meet af aan uit door zijn muzikale talenten. Door financiële ondersteuning kon hij in 1906 gaan studeren aan het Praagse Conservatorium, maar onaangepast gedrag veroorzaakte dat hij werd weggestuurd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog speelde hij achteraan bij de tweede violen in het Tsjechisch Philharmonisch Orkest. In 1923 waagde hij de overstap naar Parijs, waar hij overweldigende muzikale indrukken opzoog als een spons en studeerde bij Albert Roussel. Jazzmuziek en barokke vormen als het Concerto Grosso zouden hem in die periode zeer beïnvloeden. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd emigratie een noodzakelijkheid en na vele omzwervingen vestigde het echtpaar Martinů zich in New York. Martinů was inmiddels vijftig jaar en leerde zichzelf de Engelse taal door drie bioscoopfilms per dag te bekijken. Gelukkig bleef Martinů’s aanwezigheid in de nieuwe wereld niet onopgemerkt. Serge Koussevitzky, chef-dirigent in Boston, verschafte hem de opdracht voor zijn Eerste symfonie. Dat resulteerde in de interesse van andere belangrijke Amerikaanse orkesten en maestro’s. Zo kwam zijn Tweede symfonie tot klinken bij het Cleveland Orchestra onder Erich Leinsdorf, de Derde weer in Boston, en de Vierde in Philadelphia onder Eugene Ormandy. In 1953 keerde het echtpaar Martinů terug naar Europa en vestigde zich in Zwitserland – Tsjecho-Slowakije was uiteraard geen optie. Toch werd Martinů’s vijfde symfonie nog in 1947 in première gebracht door de Tsjechische Philharmonie onder Rafael Kubelík. Martinů wilde zijn volgende symfonische schepping in navolging van Hector Berlioz de naam ‘Symphonie fantastique’ meegeven, maar onder druk van zijn uitgever werd het uiteindelijk ‘Fantaisies symphoniques’. Het was alsof hij de naam symfonie niet meer aan een nieuw werk durfde verbinden, uit angst voor de naderende dood. Bohuslav Martinů overleed na een slopend ziekbed op 28 augustus 1959. Jirí Belohlávek heeft een reputatie te verliezen waar het om Martinů gaat, en met name de Zesde symfonie is een werk waarmee hij zich ruimschoots heeft bewezen. In het jaar van Martinů’s vijftigste sterfdag dirigeerde hij met het BBC Symphony Orchestra, waarvan hij sinds 2006 chef-dirigent is, in Londen alle symfonieën van Martinů. Hij heeft de Zesde bovendien al twee keer eerder opgenomen, eveneens met de Tsjechische Philharmonie. In 1992 voor Chandos en in 1995 voor Supraphon. Deze nieuwe opname maakt deel uit van een integrale waarvan het eerste deel, met de symfonieën drie en vier, in 2003 uitkwam en hoge ogen gooide. De Vijfde symfonie is merkwaardig genoeg live opgenomen, compleet met applaus, en door de aanwezigheid van het publiek doet de akoestiek wat gedempter aan. De Zesde is een studio-opname in dezelfde locatie - het Rudolfinum te Praag - en zowel registratie als uitvoering behoren in de topklasse. index | ||