CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, maart 2009

 

 
   

Martin: Petite symphonie concertante - Polyptyque - Ballade voor fluit, strijkorkest en piano - Ballade voor altviool, blazers en slagwerk - Sechs Monologe aus 'Jedermann' - Ariel-chöre aus Shakespeares 'Sturm' - Messe pour double choeur- Quatre pièces brèves.

José van Dam (bariton), Yehudi Menuhin (viool, altviool), Aurèle Nicolet (fluit), Werner Bärtschi (piano), Osian Ellis (harp), Julian Bream (gitaar), Simon Preston (cembalo), Philip Ledger (piano), Academy of St Martin in the Fields o.l.v. Neville Marriner, Menuhin Festival Orchestra, Zürich Chamber Orchestra o.l.v. Edmond de Stoutz, Orchestre de L'Opéra de Lyon o.l.v. Kent Nagano, Stockholm Chamber Choir o.l.v. Eric Ericson.

EMI Classics Gemini 2 64344 2 1 • 69' + 71' • (2 cd's)

Société Frank Martin | Frank Martin Stichting


Frank Martin werd in 1890 geboren als de jongste zoon van een gezin met tien kinderen. Zijn vader was een calvinistische predikant met een liberale instelling, en in het gezin werd dan ook naar hartelust gemusiceerd, gezongen en toneel gespeeld. Frank voelde zich zeer aangetrokken tot de piano en was vanaf zijn prilste jaren bezig om dingen uit te proberen, wat op zijn negende resulteerde in  eerste composities. Op zijn twaalfde had hij de meest overweldigende ervaring van zijn leven: hij hoorde de Matthäus Passion en J.S.Bach werd zijn enige ware leermeester. Martin studeerde niet aan een conservatorium, maar nam privélessen en studeerde wis- en natuurkunde aan de universiteit van Genève. Het leven van Frank Martin is bepaald niet over rozen gegaan, en de eerste calamiteit diende zich aan in 1914 met het uitbreken van de oorlog, die voor een Zwitser weliswaar geen frontdienst betekende, maar wel een mobilisatieplicht.

Op een cruciaal moment stond zijn carrière vier jaar lang stil, maar hij bleef componeren. Zijn eerste grote orkestwerk, "Les Dithyrambes", werd gedirigeerd door Ernest Ansermet, die voor de rest van zijn leven een mentor zou blijven en talloze premières verzorgde. Tussen 1918 en 1926 woonde Martin met onderbrekingen in Zürich, Rome en Parijs. In 1926 vestigde hij zich definitief in Genève, en stichtte hij de Société de Musique de Chambre de Genève, een gezelschap dat hij tien jaar lang zou leiden als pianist en clavecinist. In het begin van de jaren '30 hield Martin zich intensief bezig met het vinden van een geheel eigen taal. Hij worstelde met de twaalftoonstechniek van Arnold Schönberg, schreef ook een paar stukken in die techniek, maar kwam uiteindelijk tot de conclusie dat muziek zonder harmonie voor hem niet mogelijk was. Hij koos voor het verschijnsel twaalftoonsmelodie, waarin niet de grote sprongen van Schönberg en Webern de bouwstenen vormen, maar juist een belangrijke rol is weggelegd voor kwintsprongen en drieklankopeenvolgingen.

Belangrijke werken uit deze periode zijn het eerste pianoconcert en een aantal ballades. De ballades vormen een geheel eigen categorie binnen het oeuvre van Martin: stukken voor diverse solo-instrumenten met orkest- of pianobegeleiding in een vrije vorm en een beperkte lengte. Hij schreef er in totaal zes: voor altsax (1938), fluit, piano ('39), trombone ('40), cello ('49) en altviool ('72). In het Europese rampjaar1939 overleed plotseling zijn tweede echtgenote, maar aan de muziek uit die tijd is helemaal niet te horen door wat voor een hel de componist gegaan moet zijn. Pas in 1972 verwerkte hij deze harde confrontatie met de dood in zijn Requiem.

In 1940 begon er een volgend hoofdstuk in het leven van Martin. Maria Boeke, een Nederlandse muziekstudente,werd zijn echtgenote. Ook in muzikaal opzicht was er sprake van nieuwe perspectieven, want het kleinschalig bezette oratorium Le Vin Herbé, gebaseerd op de oude legende van Tristan et Iseult, trok internationaal de aandacht en zorgde voor een vaste uitgever: vanaf 1943 verschenen al zijn werken bij Universal Edition in Wenen. Met de opmars van de geallieerde troepen en het einde van de tweede wereldoorlog in het verschiet ontving Martin in 1944 van Radio Genève de opdracht tot het schrijven van een vocaal werk van drie kwartier, voor solisten, koor en groot orkest, uit te voeren en uit te zenden op de dag van de wapenstilstand. Op 7 mei 1945 was het eindelijk zover, en het oratorium In Terra Pax kon de wereldvrede aankondigen. Uiteraard moest Martin zich voor zo'n onderwerp wel bedienen van een religieuze tekst, en zo werd zijn schroom voor deze materie eindelijk bedwongen, en opende In Terra Pax de sluisdeuren voor een vloedgolf aan grote geestelijke werken.

Na de oorlog vestigde het gezin Martin zich op de Prinsengracht in Amsterdam. Rond deze tijd viel ook het eerste grote internationale compositorische succes tot dusver: de Petite Symphonie Concertante voor harp, piano, cembalo en twee strijkorkesten, dat zijn naam over de hele wereld bekend maakte. Drie jaar lang werkte Martin aan zijn volgende grote vocale werk, Golgotha, zijn volstrekt eigen antwoord op de Matthäus-Passion. In datzelfde jaar werd het Concert voor zeven blazers, pauken en strijkorkest ten doop gehouden; het zou zijn meestgespeelde orkestrale compositie worden. De jaren 1950-55 staan geheel in het teken van The Tempest van Shakespeare, te beginnen met de Five Ariel Songs voor onbegeleid koor, die hij schreef voor Felix de Nobel en het Nederlands Kamerkoor. Hoewel in deze periode ook het Vioolconcert en het Cembaloconcert ontstonden is het toch vooral de opera Der Sturm die de componist tot de première in 1956 aan de Weense Staatsopera zou bezighouden. Na lang aarzelen, en op een aanbod "dat alleen een imbeciel zou weigeren" was Martin in 1950 professor voor compositie geworden aan de Staatliche Hochschule für Musik te Keulen. Hij bleef deze functie bekleden tot 1957, maar ook in zijn lesgeven ging hij volkomen intuïtief en ondogmatisch te werk, en er is dus geen sprake van een Martin-school (aardig detail: Karlheinz Stockhausen was leerling en probeerde natuurlijk prompt om de meester te bekeren tot het serialisme).

In 1956 vond het gezin Martin een nieuw onderkomen in Naarden, in een rustieke villa met rieten dak en grote tuin. Daar schreef hij na de Etudes pour orchestre à cordes (strijkorkest) het eerstvolgende grote oratorium, het passiespel Le Mystère de la Nativité, eigenlijk een verkapte opera die ook als zodanig is opgevoerd (Salzburg, 1962). In 1960 volgt weer een opera, ditmaal een komische, Monsieur de Pourceaugnac naar het toneelstuk van Molière.

De laatste tien jaar van zijn leven heeft de componist voor het merendeel besteed aan opdrachten van of voor belangrijke solisten en dirigenten: Les Quatre éléments, een orkestwerk voor de tachtigste verjaardag van Ansermet, het Celloconcert voor Pierre Fournier, het Tweede pianoconcert voor Paul Badura-Skoda, het Maria-Tryptichon voor de sopraan Irmgard Seefried en haar vioolspelende echtgenoot Wolfgang Schneiderhan, de Trois Danses voor Heinz en Ursula Holliger en de Polyptyque voor Yehudi Menuhin. Belangrijke vocale werken uit de laatste fase zijn het korte oratorium Pilate en het Requiem. In dit werk uit 1971-2 voor vier solisten, gemengd koor, orkest en orgel heeft Martin zijn gevoelens over de dood, waarmee hij jarenlang had geworsteld, eindelijk tot uitdrukking kunnen brengen in een muziek die  schoonheid en vrede uitstraalt. Zijn laatste werk was de cantate Et la vie l'emporta. Frank Martin stierf op 21 november 1974.

Op deze dubbel-cd in het onderste prijssegment zijn enkele belangrijke registraties samengebracht die EMI tussen 1975 en 1992 realiseerde. Om te beginnen een elpee die uitkwam in 1976, met bovengenoemde Polyptique, uitgevoerd door opdrachtgever Yehudi Menuhin en twee maanden vóór de dood van de componist opgenomen. Het aanvullende repertoire bestond uit de Ballade voor altviool en blazers, eveneens gespeeld door Menuhin, en de Ballade voor fluit, piano en strijkorkest, gespeeld door Aurèle Nicolet. Deze opnamen hebben sinds hun verschijnen de maatstaf gezet.

Een al even belangrijke opname is die van de Mis en de Ariel Songs, opgenomen in 1975 door Eric Ericson en zijn Stockholm Kamerkoor. Ze maakten deel uit van een cassette met vier elpees gewijd aan twintigste-eeuwse Europese koormuziek. Het zijn robuuste uitvoeringen, een gezond alternatief voor de meer verfijnde opname uit 2002 van het Nederlands Kamerkoor.

De elpee met de Petite Symphonie Concertante werd in 1978 opgenomen door Neville Marriner, in combinatie met het Concerto Grosso van Ernest Bloch. Van dit werk zijn vele opnamen verschenen, en een weerkerend probleem is de balans tussen de solo-instrumenten, en in het bijzonder het relatief zwakker klinkende cembalo. Op deze opname is dat niet naar tevredenheid opgelost.

De Sechs Monologe aus Jedermann stammen uit 1990, toen de elpee inmiddels was vervangen door de cd. Ze maakten deel uit van een recital-cd van José van Dam, een waardig alternatief voor de plaat die de componist opnam met Dietrich Fischer-Dieskau en de Berliner Philharmoniker, een elpee waarop ook delen uit de opera Der Sturm te horen waren, en natuurlijk heruitgebracht op cd.

Als hekkensluiter fungeren de Quatre pièces brèves uit 1933, geschreven voor Andrés Segovia, maar nooit door hem gespeeld. Na enige revisies liet de componist ze in 1955 publiceren onder de naam Guitare en in 1966 - meer dan dertig jaar na het ontstaan - maakte Julian Bream er een opname van. Op deze uitgave staat een registratie die Bream in 1992 maakte.

Samenvattend, een belangwekkende compilatie van opnamen die geschiedenis hebben geschreven, handzaam samengebracht voor de verzamelaar die deze boeiende componist een warm hart toedraagt.  


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links