![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, maart 2010
|
||||||||||||||||||||
Gershwin: Rhapsody in Blue (originele versie voor jazzband; orkestratie: Ferde Grofé) - 'I got rythm' Variations - Pianoconcert in F (versie voor jazzband, orkestratie: Ferde Grofé). Jean-Yves Thibaudet (piano), Baltimore Symphony Orchestra o.l.v. Marin Alsop. Decca 478 2189 • 57' •
George Gershwins Rhapsody in Blue ontstond uit de unieke samenwerking tussen drie grote namen in de wereld van de Amerikaanse amusementsmuziek uit de jaren 1920: bandleider Paul Whiteman, pianist en componist George Gershwin en arrangeur Ferde Grofé. De Rhapsody behoort al bijna een eeuw tot het handjevol muzikale meesterwerken dat iedereen kent. Het zal menigeen dan ook verrassen dat van bovengenoemd driemanschap niet Gershwin, maar Whiteman indertijd de beroemdste was. Paul Whiteman werd geboren in 1890 in Denver en begon zijn muzikale loopbaan als altviolist in de Symfonieorkesten van Denver en San Francisco. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij leider van een band van de marine. Hij had een geweldige neus voor nieuwe ideeën, en omdat hij rook dat de recente overgang van ragtime naar jazz ongekende mogelijkheden bood voor de ontwikkeling van de amusementsmuziek, organiseerde hij zijn eigen dansorkest, eerst in San Francisco, en vanaf 1920 in New York. Binnen enkele jaren werd hij mateloos populair, en van zijn tophits Whispering en Japanese Sandman werden meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Hij was de bekendste Amerikaanse bandleider van zijn tijd en afficheerde zichzelf als The King of Jazz.
Nu moeten we dat begrip jazz niet interpreteren vanuit de ons bekende definitie. Om te beginnen stond de jazz nog in de kinderschoenen, en bovendien was er nog zoiets als rassenscheiding. In het orkest van Whiteman (what's in a name?) speelden uitsluitend blanke musici. Niet-blanke muzikanten mochten hoogstens meedoen als niemand keek - in de opnamestudio. Maar nog veel wonderlijker is het feit dat er niet werd geïmproviseerd, maar dat alle partijen waren uitgeschreven. En dan het repertoire: dat laveerde tussen alle mogelijke populaire stijlen, intussen leentjebuur spelend bij de populaire klassieken en toppers uit de operette. Paul Whiteman was een gewiekst entrepreneur, en in 1924 vatte hij het plan op om met zijn orkest een concert te geven in een klassieke concertzaal. Carnegie Hall was niet beschikbaar, maar een goede tweede was de Aeolian Hall, gelegen aan de toen nog chique 42nd Street, en tevens het hoofdkwartier van de Aeolian Piano Company - compleet met showroom.De enige datum die nog vrij bleek te zijn was 12 februari 1924, om 15.00, en zo kon het startschot worden gegeven voor een concert onder de geruchtmakende noemer 'An Experiment in Modern Music'. Whiteman wist met zijn organisatorische gaven beroemde tijdgenoten te strikken als comité van aanbeveling, waaronder Heifetz, Rachmaninov, Kreisler, Stokowski, operadiva's Amelita Galli-Curci, Mary Garden en Alma Gluck, en nog veel meer prominenten uit het culturele leven van New York. Om de brug te slaan tussen 'jazzmuziek' en de respectabele concertzaal had Whiteman natuurlijk een muzikant nodig met een been in beide werelden. Die vond hij in de persoon van George Gershwin. Gershwin was een natuurtalent dat al op zijn vijtiende besloot dat schoolgaan geen optie was, en een baantje koos als 'song plugger' voor een muziekuitgeverij. Voor $15 per week speelde hij de hele dag potentiële succesnummers voor aan artiesten die op zoek waren naar nieuwe liedjes. Al gauw begon hij zelf ook te componeren en in 1920 had hij zijn eerste grote hit met Swanee, gezongen door Al Jolson - in dat jaar alleen bedroegen de royalties $10.000. Gershwin was 22 jaar en een rijke jonge man. Zijn roem verbreidde zich snel, maar daarmee was hij niet tevreden, hij wilde als componist 'hogerop'. Zijn eerste probeersel was Blue Monday, een eenakter à la Puccini in jazzidioom, bestemd voor George White's revue Scandals of 1922. Het verhaal is een primitief mengsel van liefde, jaloezie en doodslag - het droeg zeker niet bij tot het succes van het werkje, dat na één voorstelling uit de revue werd geschrapt. Het enorme potentieel van de componist Gershwin met een hoofdletter C was echter duidelijk, en dat sprak zich voort. Paul Whiteman was bij die ene voorstelling aanwezig en vroeg Gershwin prompt om voor zijn geplande 'Experiment' een werk voor piano en orkest te schrijven in de vorm van een Rhapsodie - bewust geen concert. Gershwin zegde toe, om het vervolgens in de drukte van zijn commerciële activiteiten weer te vergeten. Toen hij in de krant moest lezen dat hij een nieuw werk zou spelen op het 'Experiment in Modern Music' had hij nog precies vijf weken om het te componeren. Over de orkestratie hoefde hij zich geen zorgen te maken, want Whiteman had zijn eigen arrangeur in huis, Ferde Grofé. Ferdinand Rudolf von Grofé begon zijn loopbaan net als Paul Whiteman als altviolist in de symfonieorkesten van Los Angeles en San Francisco. Toen Whiteman zich in 1920 in New York vestigde nam hij Grofé in dienst als arrangeur. Eigen arrangementen waren van levensbelang omdat ieder amusementsorkest of 'band' zijn eigen specifieke samenstelling had. Bovendien speelden de musici meerdere instrumenten, en wist de arrangeur precies wat ze wel en niet konden. Hij shreef dan ook niet 'eerste trompet' in de partituur, maar Busse, de naam van de trompettist. Gershwin noteerde de muziek van de Rhapsody in een zetting voor twee piano's, waarbij hij op voor hem belangrijke momenten aangaf welke instrumentale kleuren hij zich voorstelde. Grofé vertaalde dat in een partituur, die beetje bij beetje door de band werd ingestudeerd. Het programma van het 'Experiment' was intussen niet half zo modern als wij het ons nu zouden voorstellen. Voor de pauze werden bekende nummers uit het repertoire van de band gespeeld met als attractie Zez Confrey, een - uiteraard blanke - jazzpianist met een enorme virtuositeit in 'knucklebusters' als Kitten on the keys, zijn nieuwste hit. Whiteman zelf fungeerde als 'stehgeiger' (leiding gevend terwijl hij viool speelde). Voor de tweede helft van het programma was het orkest flink uitgebreid; de standaard bezetting van drie houtblazers, vier koperblazers en een ritmesectie van vijf, werd aangevuld met acht violen, twee hoorns en een strijkende contrabas. Paul Whiteman legde voor de gelegenheid zijn viool terzijde en dirigeerde met een heuse baton. Na populaire klassieken als To a wild rose van Edward MacDowell en Chansonette van Rudolf Friml, was het tijd voor de beide attracties van de middag: de componisten Victor Herbert en George Gershwin. Dat Whiteman Victor Herbert gevraagd had om een nieuw werk lag voor de hand. Herbert was een geliefde verschijning in muzikaal New York en had al in 1911 een groot succes met de eerste Engelstalige opera die de MET in New York op de planken bracht. Herbert's Suite in Serenades, nota bene gecomponeerd voor een 'jazzband' was wellicht de belangrijkste reden voor grootheden als Rachmaninov en Stokowski om het concert te bezoeken. Daarna was het tijd voor de Rhapsody in Blue, op een moment dat veel mensen na een lange zit al op weg waren naar de vestière. De klanken die ze onderweg hoorden zorgden ervoor dat ze rechtsomkeert maakten. Een dik kwartier later brak er een pandemonium los en was de naam Gershwin voorgoed een begrip. Het onmiddellijke effect was dat Walter Damrosch, dirigent van het New York Philharmonic Orchestra, Gershwin vroeg om voor het volgende seizoen een nieuw pianoconcert te componeren. Dat was een uitdaging die Gershwin met beide handen aangreep, en die hij buitengewoon serieus nam. Vanaf zijn tienerjaren had hij bij de meest uiteenlopende docenten gestudeerd om zijn kennis van de klassieke muziek op te vijzelen, en nu wilde hij tot elke prijs een volwassen partituur leveren, waarvan hij de eerste tot de laatste noot zelf had gecomponeerd.
Dat lukte, op 3 december 1925 vond de première plaats van een groot driedelig pianoconcert, het Concerto in F, met de componist aan de piano. Het succes was ondanks zure muziekkritieken overweldigend. Gershwin had bewezen dat hij als componist van niemand iets behoefde te leren. De inkomsten uit Rhapsody in Blue liepen bovendien in de honderdduizenden dollars; Gershwin was een schatrijke klassieke componist geworden. Toen Paul Whiteman het Concerto in F op het repertoire van zijn orkest zette was daar vanzelfsprekend een nieuwe orkestratie voor nodig en die werd uiteraard verzorgd door Ferde Grofé. Gershwin voelde zich daardoor enigszins geschoffeerd, en mopperde wel, maar liet zijn vrienden toch begaan. Na zijn dood in 1937 maakten de erven Gershwin evenwel duidelijk dat het afgelopen moest zijn met al die ongeautoriseerde arrangementen en werden er strikte regels opgesteld voor de uitvoering van Gershwins concertwerken. Grofé's arrangement mocht niet meer worden gespeeld. Op aandringen van vele nieuwsgierigen werd na twintig jaar de ban op Grofé's arrangement van het Concerto in F opgeheven. Eén van de voorvechters was dirigent en musicoloog Maurice Peress, die ervan droomde om het roemruchte 'Experiment' concert te reconstrueren, zestig jaar na dato, in 1984. Op zich heeft dat met de geschiedenis van de 'jazzversie' van het Concerto in F niets te maken, maar een aardige bijkomstigheid is dat hij bij die gelegenheid gebruik maakte van de diensten van concertmeester Lamar Alsop, u raadt het, de vader van dirigent Marin Alsop. Zo vader, zo dochter, want Marin Alsop (die zelf ook begon als concertmeester) verdiepte zich in het werk van Gershwin en maakte in 1993 een buitengewoon interessante cd voor het label Angel, de toenmalige Amerikaanse poot van EMI met haar eigen Concordia Ensemble. Het repertoire bestond uit de hierboven genoemde eenakter Blue Monday en het Concerto in F in de orkestratie van Ferde Grofé. Inmiddels is Marin Alsop zelf een gerenommeerde maestra, die sinds september 2007 - niet zonder tegenstribbelende orkestleden - chef-dirigent is bij het Baltimore Symphony Orchestra. Zij vatte het plan op om samen met de Franse pianist Jean-Yves Thibaudet een Gershwin programma op te zetten waarin de orkestraties van Grofé in het midden van de belangstelling zouden staan. Behalve de twee hierboven behandelde werken stonden de Variations on I got rythm plus twee ouvertures - van Gershwin - op het programma. De drie concerten vonden plaats in juni 2009 in de Joseph Meyerhoff Symphony Hall in Baltimore en werden live meegesneden door de technici van Decca. Opnamen van het Concerto in F in de versie van Grofé zijn dun gezaaid en dat ligt eerlijk gezegd voor de hand. Waar de Rhapsody als het ware op maat gemaakt werd voor de bezetting van Paul Whitemans band, steekt het 'arrangement', en dat woord moeten we letterlijk nemen, bleekjes af tegen het origineel. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de 'jazzy' aspecten van de partituur extra kleurrijk uit de verf zullen komen, maar dat is niet het geval, en zeker niet in deze uitvoering. Dat ligt minder aan Alsop en Thibaudet dan aan de opnametechnici, die er kennelijk niet in konden slagen om een doorzichtig klankbeeld in de live situatie van deze concerten te creëren.Dat het heel veel beter kan bewijst Alsop zelf met haar transparante opname uit 1993, die helaas uit de catalogus is verdwenen. De Rhapsody is in vele maten, soorten en kleuren te krijgen, inclusief meerdere opnamen van de oorspronkelijke orkestratie. Het is nog niet aan de orde gekomen, maar Ferde Grofé paste het omgekeerde kunstje toe op de Rhapsody: hij maakte een orkestratie - het woord arrangement zou hier ongepast zijn - voor groot symfonieorkest, en dat is de versie die nu bijna een eeuw lang op de lessenaars van duizenden orkesten heeft gestaan en de naam Grofé in leven heeft gehouden. Jean-Yves Thibaudet behoort tot de grote pianisten van onze tijd en zijn kijk op de Rhapsody is boeiend, van de eerste tot de laatste noot. Het is geen 'jazzy' benadering, het is eerder alsof zijn ervaringen in de pianoconcerten van Ravel hem hier op het spoor van nieuwe ontdekkingen hebben gezet. Geen wonder, want beide componisten bewonderden elkaar mateloos.
Tot slot nog even een extraatje. Ferde Grofé was niet alleen een begenadigd orkestrator, hij was ook een zeer succesvol componist. Zijn verdienste ligt uiteraard in het verlengde van zijn activiteiten voor Paul Whiteman. Hij schreef voor diens orkest vele suites met pakkende namen als Grand Canyon, Mississippi, Tabloid en Death Valley. Vooral de Grand Canyon Suite mocht zich decennialang verheugen in de belangstelling van een breed publiek. En ook hier was het uiteraard de orkestratie die Grofé vervaardigde voor het standaard symfonieorkest die in de concertzalen en op geluidsdragers tot klinken kwam. Een alleraardigste cd is in 2002 verschenen op het avontuurlijke Hollandse label Basta (30-9119-2), gespeeld door het Metropole Orkest en gedirigeerd door Jan Stulen. Ze spelen van Ferde Grofé de bandversies van de Tabloid Suite en de Grand Canyon Suite. Het is een dubbelaar en op de tweede schijf vindt u het Concerto in F met pianist Jan Willem Nelleke. Een uitgelezen gelegenheid on kennis te maken met Grofé’s onderhoudende muziek in een tijdeigen jasje. index |
||||||||||||||||||||