CD-recensie
© Siebe Riedstra, april 2020 |
Negen jaar geleden besprak ik hier de debuut-cd van componist Eriks Esenvalds, geboren in 1977 in Priekule, een stadje van nog geen tweeduizend inwoners in het Zuidwesten van Letland. Esenvalds was toen nog gewoon werkzaam als tenor in het Lets Radiokoor, een positie die hij dank zij het internationale succes van dat debuut al een jaar later, in 2012, kon opgeven. Inmiddels is de carrière van Esenvalds in een kolossale stroomversnelling geraakt: dit is de negende cd die in zijn geheel aan zijn werk is gewijd, en van O Salutaris hostia - waarmee deze schijf wordt geopend - bestaan al meer dan tien opnamen door diverse koren. Om de toelichting te citeren: his music is among the most often performed throughout the world. Op het eerste gezicht sluit Esenvalds perfect aan bij Baltische toondichters als Arvo Pärt en Peteris Vasks, maar hij heeft na zijn opleiding aan het Conservatorium van Riga nieuwsgierig om zich heen gekeken, en masterclasses gevolgd bij de Britten Michael Finnissy en Jonathan Harvey. Finnissy schrijft partituren waarin de complexiteit tot doel is verheven. Harvey schrijft nieuwe klanken vanuit een diep spiritueel bewustzijn. Een geheel andere impuls ging uit van de Amerikaan Richard Danielpour, een man die het grote neoromantische gebaar een populaire Amerikaanse duw heeft gegeven. Het gevolg is dat Esenvalds weliswaar net als Pärt en Vasks past in de traditie van de nieuwe spiritualiteit, maar dat hij daar zijn eigen draai aan geeft. Om het maar eens plat uit te drukken: minder geneuzel en meer dramatiek. Het openingswerk op deze uitgave past nog geheel in het al bijna traditioneel geworden klankbeeld zoals we dat kennen van Eric Whitacre en Morten Lauridsen: O salutaris hostia is niet voor niets de meest uitgevoerde en opgenomen compositie van Eriks Esenvalds. Twee etherische sopranen die als leeuweriken zweven boven een verzadigde achtstemmige koorklank. Dat klankbeeld wordt in de overige werken levendiger, dramatischer en spannender door de toevoeging van slagwerk (buisklokken en een dreigende grote trom in Vineta op een tekst van Wilhelm Müller, de dichter van Winterreise, over een verzonken stad. In 'Translation' worden 'singing handbells' aan de koorklank toegevoegd - handklokken die net als wijnglazen met een vochtige vinger worden aangestreken. Het laatste werk, In paradisum, is bijna een concert voor altviool, cello en (vaak woordloos) koor. Het uitvoerend apparaat wordt geafficheerd als het Portland State Chamber Choir, een naam die enige uitleg behoeft. In de eerste plaats omdat de volledige naam Portland State University Chamber Choir is, het kamerkoor van de universiteit van de staat Oregon, gevestigd in Portland. In Amerika studeert men muziek niet aan een conservatorium, maar aan een universiteit, en dit is dus het kamerkoor dat bestaat uit leerlingen van de zangafdeling. In de tweede plaats is Chamber Choir wel erg bescheiden uitgedrukt - dit koor bestaat uit veertig vocalisten. De reden van de naamgeving? Het Portland State University Choir is nog een paar slagen groter. Over de prestaties van dit koor - in kwaliteit en omvang te vergelijken met Cappella Amsterdam - niets dan lof. Het is al de tweede keer dat dit ensemble een cd uitbrengt met werk van Esenvalds op het label Naxos, in 2017 verscheen The Doors of Heaven (Naxos8.579008), met onder andere Passion and Resurrection. Dirigent is Ethan Sperry (1971), die ook voor de uitstekende toelichting zorgde. Teksten van de gezongen werken, waar nodig met Engelse vertaling, zijn afgedrukt in het boekje. De opname is in één woord schitterend, en in het geval van Vineta met zijn dreigende roffels op de grote trom zelfs angstaanjagend. Weer een mooi voorbeeld van waartoe het muziekonderwijs in de Verenigde Staten ondanks alles in staat is. index |
|