CD-recensie
© Siebe Riedstra, april 2019
|
Neeme Järvi maakte zijn entree in het Nederlandse muziekleven onder een triest gesternte. Op 7 maart 1981 overleed de Russische vaste gastdirigent van het Concertgebouworkest, Kirill Kondrashin, na een concert in de Matinee op de Vrije Zaterdag (die heette toen nog zo) waarin hij inviel voor Klaus Tennstedt. Het orkest van de NDR was op toernee, maar Tennstedt haakte af en Kees Hillen (op dat moment artistiek leider van de Matinee) zag zich met een levensgroot probleem geconfronteerd. Hij wist Kirill Kondrashin over te halen om het concert te redden, en de Eerste symfonie van Mahler te dirigeren met slechts drie kwartier repetitie. Met daverend succes, al was de dirigent beter dan het orkest. Aansluitend aan het concert stond een solistenrepetitie gepland van Rachmaninovs vocale cantate The Bells, ook onder leiding van Kondrashin. Die inspanning bleek teveel, en Konrashin overleed later op de avond aan hartfalen. Opnieuw paniek. Hein van Royen, zakelijk zowel als artistiek directeur van het Concertgebouworkest vond een vervanger in de persoon van Neeme Järvi, een rijzende ster in het internationale dirigentenlandschap. Järvi ontpopte zich in de jaren daarna niet alleen tot een internationaal gewaardeerde maestro met een duizelingwekkend repertoire en dito opnamen op zijn conto, hij werd ook de patriarch die twee dirigerende zonen op de wereld zette: Paavo en Kristjan. Paavo heeft zich ontwikkeld tot een dirigent met een boeiende kijk op de grote klassieken. Kristjan is een avontuurlijke rakker die het graag zoekt in de wonderlijke uithoeken van het orkestrepertoire. Allebei hebben ze dus iets geërfd van vader Neeme. Listen for the Bach in Jazz and the Beethoven in Hip-Hop. Let's take ownership of our musical evolution. Grappig dat Kristjan de Sinfonia Domestica van Richard Strauss uitkiest om bovenstaande thesis te bewijzen. Juist vanwege haar titel wordt de Domestica dikwijls uitgekreten tot een inferieure, egomaniakale uiting van zelfoverschatting. Wie met droge ogen naar de partituur kijkt ziet een symfonische schepping die er zijn mag, en door dirigenten als Wolfgang Sawallisch en George Szell serieus werd genomen en vastgelegd. Kristjan levert zijn eigen commentaar, en gaat in op het feit dat de Domestica haar première beleefde in Carnegie Hall, en dat Strauss om die reden vier saxofoons in zijn orkest opnam. Via die saxofoons redeneert hij dan terug naar Duke Ellington, die niets liever wilde dan erkend te worden als een klassiek componist. Het Preludium van Stravinsky noemt hij een bonustrack. Zijn laatste opmerking is dat hij het programma zoals het op deze cd is opgenomen graag live uitgevoerd zou hebben. Dat drukt ons met de neus op de werkelijkheid: zijn wens was een droom. De twee onverenigbare werken op deze cd werden tijdens twee verschillende concerten vastgelegd. Ook voor Kristjan Järvi is er werk aan de winkel. Dat neemt niet weg dat hij hier weer eens bewijst dat hij een echte Järvi is, die weet hoe hij een orkest naar zijn hand kan zetten. Met een schitterende Sinfonia Domestica, waar rattenvanger Strauss bewijst dat hij niet alleen een glas bier, maar ook een orgasme feilloos in noten om kan zetten. Zo te horen konden hij en Pauline het uitstekend samen vinden in de villa in Garmisch, aangeschaft met de opbrengst van Salomé. Applaus verzekerd (en meegesneden). Zonder omwegen duiken we in de Harlem Suite van Duke Ellington uit 1950, net als de Domestica muziek die op zoek is. Moeilijk te geloven dat hier hetzelfde orkest aan het werk is, maar Kristjan Järvi speelt het onmogelijke klaar - een big-band in Leipzig. Alweer applaus (en alweer meegesneden). Igor Stravinsky zorgt voor de gelijkmaker: zijn nog net geen twee minuten durende Preludium voor jazzband maakt de oren schoon. index |
|