![]() CD-recensie
© Siebe Riedstra, september 2012
|
Dvorák: Strijkkwartet nr. 9 in d, op. 34 – nr. 13 in G, op. 106 Zemlinsky Quartet Praga PRD/DSD 250292 • 70' • (sacd) Opname: maart 2012, Martinek Studio, Praag
Wanneer het op kamermuziek aankomt mag Antonín Dvorák gerust de meest productieve van alle romantische toonzetters worden genoemd. Bovenaan de lijst staan de veertien strijkkwartetten, waarvan de eerste zeven weliswaar onder het kopje juvenilia vallen, maar toch al heel wat karakteristieke trekjes van de latere meester vertonen. De overige zeven behoren stuk voor stuk tot de top van dit repertoire, met als hoogtepunt het twaalfde, het ‘Amerikaanse’, geschreven tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten. De omstandigheden waaronder deze werken tot stand zijn gekomen zijn soms regelrecht aangrijpend: het verlies van twee van zijn jonge kinderen, zijn oudste zoon Otakar en zijn tweede dochter Ruzena, horen we terug in de ontroerende elegie die het hart vormt van het Negende kwartet in d-mineur, opgedragen aan Johannes Brahms. Het relatief jonge Zemlinsky Quartet werd in 1994 opgericht door een viertal Praagse muziekstudenten en heeft inmiddels een internationale reputatie verworven. In de Tsjechische traditie van beroemde strijkkwartetten zijn de spelers van het mannelijk geslacht: Frantisjek Soutsjek, Petr Strizjek, Petr Holman en Vladimir Fortin. Ze vallen op door fris en onsentimenteel spel, smaakvol gebruik van vibrato en een goed oor voor strakke en zuivere sonoriteiten. Ze nemen op voor het label Praga, waar ze al eerder strijkkwartetten van Mendelssohn, Zemlinsky, Schubert en Dvorák uitbrachten. Vijf jaar geleden verscheen een Dvorák-box met vier cd’s onder de titel ‘Early works for string quartet’. Die lijdt wat mij betreft onder een onoverkomelijke makke: er is in die (inderdaad vaak erg wijdlopige) partituren flink het mes gezet, waardoor een werk als het Strijkkwartet in D (zonder opusnummer) tot de helft van zijn oorspronkelijke lengte van zeventig minuten is teruggebracht. Hier horen we het vervolg van de serie, die waarschijnlijk een integrale moet worden. Het zijn twee hoekstukken van de kwartetten uit Dvoráks meest vruchtbare componistenbestaan, het Negende uit 1878 en het Dertiende uit 1895. In een live-situatie was ik helemaal lyrisch over de verrichtingen van deze vier heren in Dvorák, en dus waren mijn verwachtingen hooggespannen. En inderdaad, er wordt geweldig gemusiceerd, virtuoos, spatgelijk, loepzuiver en met smaak en enthousiasme. Toch mis ik iets dat ik wel terugvind bij een in technisch opzicht minder presterend ensemble als het Vlach Quartet, en dat is ‘Schmalz’ – bij gebrek aan een beter woord. In het hartbrekend mooie langzame deel van Negende kwartet spelen de Zemlinsky’s heus prachtig, maar de Vlachs laten het een tikje omfloerst tot ons komen – zo’n geluid waar je meteen kippevel van krijgt (Naxos 8.553373). Een soortgelijk beeld ontstond bij de vergelijking van het langzame deel van het Dertiende kwartet met de oorstrelende uitvoering van het Stamitz Quartet op Bayer. Dat het overigens ook nog eens heel anders kan laat het Prague Quartet op DG horen in een interpretatie waar het vibrato met het plamuurmes wordt aangebracht en de emoties bijna vloeibaar worden. Daarbij vergeleken zijn de Zemlinsky’s dan weer een toonbeeld van smaakvol musiceren. De integrale van het Stamitz Quartet op Bayer is overigens echt een integrale, dus zonder coupures in de vroege kwartetten. Heel goed nieuws is dat hij door Brilliant Classics in licentie is heruitgegeven (99949 – 10 cd’s). Terug naar het Zemlinsky Quartet: dit zijn goudeerlijke uitvoeringen die in technisch opzicht staan als een huis, met een muzikale benadering die wars is van sentimentaliteit en een opnamekwaliteit als een zonnetje, ook nog eens in super-audio. Een Dvorák voor de eenentwintigste eeuw. index |